Tweede rondzendbrief Suriname 2018
[Verzonden op 3-3-2018 vanuit Paramaribo]
De vorige brief ben ik geëindigd met ons fijne verblijf op Bakkie en heb ik verstuurd vanuit ons hotel in de stad. Inmiddels zijn we alweer een aardig tijdje verder en de hoogste tijd dus om weer verder te schrijven. Laat ik deze brief maar beginnen met een dikke pluim voor Suzette van Suriname Holidays die onze reis niet alleen perfect georganiseerd heeft, maar ook helemaal op onze wensen heeft weten af te stemmen.
Van Bakkie naar Paramaribo
De laatste ochtend in Bakkie krijgen we van Mascha een leuke rondleiding door de tuin. Zij heeft de tuin helemaal zelf aangelegd en onderhoudt hem nu alleen. Ze heeft heel veel verschillende gewassen staan en weet van elke boom en plant wat je ervan kan eten en welke medicinale toepassingen hij heeft. Het meeste eten komt ook uit de eigen tuin. Prachtig om te zien, maar wat een werk moet dat zijn. Om half elf komt de bootsman die om tien uur besteld was. Hij verzekert Bas dat hij ons eerst naar Nonresort vaart en ons vanaf daar met de auto naar het Bastion in Nieuw Amsterdam terugbrengt waar onze huurfietsen staan. Onderweg moeten we nog even ergens aanleggen, want er moeten plotseling nog vijf passagiers mee en tevens vertelt hij ons, dat niet hij, maar zijn vrouw ons naar het Bastion brengt. Bij aankomst in Nonresort stappen alle passagiers uit en bevestigt de bootsman dat zijn vrouw ons gaat brengen en er zo aankomt. We vertrouwen er maar op. De vijf medepassagiers bestellen bij het kioskje literflessen bier en vertellen dat zij met de auto teruggaan naar Paramaribo. Even later komt de vrouw van het gezelschap terug en zegt tegen ons: ‘Ze komt eraan hoor, ik heb haar even gebeld’. Hoe weet een medepassagier op wie wij wachten en waarom regelt zij dat? Sommige dingen moet je niet willen snappen, we zijn gewoon blij met haar hulp en bedanken haar vriendelijk. Bij het Bastion is er even gedoe over de betaling en onmiddellijk schiet de bewaker van het hotel te hulp en neemt het voor ons op. Kennelijk is hij bang dat zijn gasten opgelicht worden. Dat lijkt niet de bedoeling, de dame is niet geïnformeerd en gaat even bellen. Daarna is ze het helemaal met ons eens. Iemand die maar zo even ingezet wordt, mag natuurlijk nooit slachtoffer worden van een misverstand. De bewaker vraagt nog hoe de schildpaddentocht was en als hij ons verhaal hoort, is hij hevig verontwaardigd over onze tour en probeert ter plekke te verzinnen hoe wij alsnog naar de schildpadden kunnen.
Vanaf het Bastion stappen we weer met de fietsen – nou ja, de bootsman tilt met hulp van Rik de fietsen in de boot en zet ze neer, waarna wij voorzichtig zelf instappen – om weer naar de stadskant van de Surinamerivier te gaan. Terug naar onze stek in de stad gaat razendsnel, we hebben stevige wind mee. Na wat reorganisatie van de bagage, terugbrengen van de fietsen en een douche zijn we weer helemaal op orde. Voor ‘s avonds hebben we een heel speciaal programma. Een vriend van ons is met een reisgezelschap ongeveer tegelijkertijd met ons in Suriname en vanavond zijn we allebei in de stad. We gaan dus 9 uur vliegen van huis uit eten met iemand die zo ongeveer om de hoek woont.
Brokopondo
Na een nacht op de mooie kamer verlaten we de stad alweer. We worden opgehaald voor een tochtje naar het Brokopondo meer en aan het eind van de dag afgezet op de camping Palulu vlakbij vliegveld Zanderij. Het dagje Brokopondomeer doen we me Desmond die ons ook opgehaald heeft van het vliegveld . We rijden nu naar het zuiden en zien de restanten van de grote bauxietfabriek die net als veel andere grote projecten hier nu als een hoop schroot triest staat te wezen. Bepakt met een lunch die we bij de warung (eethuisje) bij de voormalige fabriek ophalen gaan we verder. We stoppen in Klaaskreek, een Marrondorp. Marrons zijn de gevluchte negerslaven die een bestaan opgebouwd hebben in het oerwoud en nog steeds zeer traditioneel leven. Het Brokopondomeer is een gigantisch stuwmeer dat zo’n 70% van de energie van Suriname levert. Toen in de 60-er jaren het meer volliep moesten de bewoners verhuizen, omdat hun dorpjes onder water kwamen. Zowel boven als beneden het stuwmeer zijn toen transmigratiedorpjes ingericht met huisjes, een school en een kerk. Een deel van de bevolking is naar die dorpjes getrokken, maar lang niet iedereen kon er aarden. Klaaskreek is zo’n transmigratiedorpje en we zien de oorspronkelijke kleine houten huisjes die voor de marrons gebouwd zijn. Nu wonen de meesten iets beter, alhoewel het er nog steeds heel simpel uitziet. De huisjes zijn destijds bewust klein gebouwd, want ‘in grote huizen zouden de mensen zich niet thuis voelen’. Als je geld wil besparen, is er altijd wel een smoes te vinden. Brokopondo centrum had een groots opgezet centrum moeten worden, maar is ook zeer bescheiden. Wel zijn alle scholen voor voortgezet onderwijs van het Brokopondo district daar neergezet. Op de parkeerplaats zien we schoolbussen die het onderstel geleend hebben van een Daftruck en van boven bestaan uit een daarop gelaste bus zonder wielen achter een vrachtwagencabine.
Het Brokopondomeer is immens groot en we kunnen de overkant niet zien. Dat komt niet alleen door de grootte van het meer, maar ook door het weer. Het idee is dat we met een bootje oversteken naar een eilandje om daar te lunchen. Omdat de bootsman zoek is, moeten we even wachten, maar als de bootsman weer gevonden is – hij had zijn telefoon thuis laten liggen en was dus onbereikbaar – is boven de douche weer aangezet en lijkt oversteken in een open bootje iets minder aantrekkelijk. Net als we besluiten maar eerst te lunchen lijkt het op te klaren en gaan we alsnog naar het eiland. Het eiland is een idyllisch groen plekje met strand aan het meer waar niemand anders is. Als we een klein wandelingetje maken, komen we Sergio – een collega van Desmond met een enorme bos rastahaar – tegen. Sergio wil ons graag de net aangelegde trail laten zien en zo horen we van hem wat er allemaal groeit, van alles over de planten onderweg en wat voor plannen hij nog allemaal heeft met het eiland. Omdat de lucht weer begint te betrekken, besluiten we om terug te varen. De bootsman houdt een wedstrijdje met een boze, zwarte wolk en net niet op tijd zijn we aan de overkant, waar we weer gauw naar de schuilplaats van ‘s morgens rennen. We zijn in de korte droge tijd in Suriname, maar hebben nog vrijwel alle dagen flinke regen gehad. Kennelijk betekent korte droge tijd dat het maar kort droog is tussen de buien door.
Start jungle trip
Tegen vijf uur worden we afgezet op Palulu camping. Vanaf daar gaan we beginnen aan ons jungle-avontuur. Met een gids gaan we een week lang op stap de jungle in. De gids schijnt ontzettend goed te zijn in wild spotten en heeft een niet vastomlijnd programma. We weten dat we vanaf Palulu over de bauxietweg uiteindelijk naar Apoera en Avanavero in het westen gaan, een aantal andere punten bezoeken en veel wild kunnen verwachten, dat we soms op veldbedden langs de weg en soms op bedden slapen en dat we een week later op zondag weer terug zijn in Paramaribo. De bauxietweg is nog in de koloniale tijd aangelegd toen ontdekt werd dat niet ver van Apoera veel bauxiet te winnen was. Apoera moest de tweede stad van Suriname worden en er werd een treintraject vanaf de bauxietmijnen naar Apoera aangelegd om de bauxiet af te voeren. Van het plan is helemaal niets terecht gekomen. De trein heeft een proefrit gemaakt, het geld is spoorloos verdwenen, de bauxiet zit nog gewoon in de grond en in Apoera wonen nu zo’n 3.000 mensen.
Donovan regelt de jungletours en runt de camping in Palulu en volgens ons past dat wel bij hem. Het is een vrije vogel die hier zijn plek gevonden heeft en hij is reuze aardig. Hij vertelt dat Dion onze gids is en dat Timothy onze kok is en dat we een geweldige week gaan krijgen. Gisteren was Dion er al, omdat hij dacht dat we zondag al zouden gaan, maar toen waren wij er natuurlijk niet. Samen met een ander gezin met twee kinderen en een Nederlander die na een reis in Suriname besloten heeft hiernaartoe te verhuizen en Surinamer wil worden, eten we en het is bepaald gezellig.
Overnachten bij Tibiti
Tegen de tijd dat we op de camping midden in het inmiddels slapende bos het gevoel krijgen dat de dag wel zo’n beetje gedaan is, rijdt er om negen uur ‘s avonds een stevig busje het terrein op met Dion en Timothy (verder Tim) aan boord. Ze gaan eerst even eten bij Donovan en daarna vertrekken we. We gaan vast het eerste stuk op pad en doen dat in het donker omdat we dan meer kans hebben om dieren te zien. ‘We’ moet eigenlijk ‘ze’ zijn, wij maken geen schijn van kans om zelf iets te zien in het donker. Dion die ook nog eens over een moeilijk begaanbare weg rijdt en Tim zien op de meest onverwachte plaatsen van alles: een potoo – soort nachtzwaluw – die ergens in een boom zit, een slangetje dat Dion meteen vangt, zodat wij het ook kunnen zien en ga zo maar door. Dit gaat een heel leuke week worden! Om half twee stoppen we. We zijn bij ons overnachtingsadres bestaande uit een geraamte van wat houten palen. We mogen kiezen tussen een hangmat en een veldbed en als we voor het laatste kiezen, komen er twee zeer vernuftig opgevouwen opvouwbare bedden uit. Dion en Tim hangen hun hangmatten aan de palen die er staan en daarmee is ons hotel voor vanavond klaar. Gezien alle regen zijn we nog wat ongerust om onder de open sterrenhemel te gaan slapen, maar Dion zegt dat het droog blijft en mocht dat niet zo zijn, gaat er een zeiltje over het houten geraamte en schuiven we onze bedjes daar ook onder. We vertrouwen daar maar op en maken onze twee bedjes op. Als we ‘s nachts wakker worden, zien we boven ons een hemel die bijna te vol met sterren staat.
De volgende ochtend kookt Tim boven een houtvuurtje water voor thee en koffie en met bruin brood, kaas en zoet beleg hebben we weinig te klagen over het ontbijt. Tim vraagt of we weten wat een ‘ritselaar’ is. Omdat veel dieren hier grappige namen hebben, zoals bijvoorbeeld ‘dansmeestertje’, kijken we hem afwachtend aan. Maar hij weet het echt niet. Wat blijkt: op een vorige trip heeft Dion naast de gasten die geboekt hadden zijn tante en twee vrienden extra meegenomen. Ze zaten in een apart busje en alleen het eten ging gemeenschappelijk. De twee klanten (ook van Suriname Holidays) hebben nu het reisbureau geschreven dat ze een fantastische tocht hebben gehad, maar dat (vanwege de tante) Dion wel een ‘ritselaar’ is. Donovan, Tim en Dion weten geen van drieën wat ‘ritselaar’ betekent en willen dat nu graag van ons horen. Als we uitleggen wat een ritselaar is, komen ze niet meer bij van het lachen.
Van Tibiti naar Avanavero
Tijdens het ontbijt vertelt Dion wat meer over wat hij van plan is aan zijn twee gasten. Hij heeft besloten dat Rik en Lydia te lastig is, dus Rik heet nu Vader Jacob en ik ben Mammie. Vandaag rijden we naar het verste punt waar we op een eilandje overnachten. Daarna rijden we langzaam terug en de tweede dag slapen we in Apoera. Vanmorgen hebben we gedoucht met een vochtige tissue, maar voor vanavond wordt ons al een douche beloofd. We wachten het maar af. We hebben een lange rijdag, maar het is een fantastische dag. We zien onvoorstelbaar veel. Ze spotten toekansoorten, drie verschillende soorten ara’s, zoveel verschillende papegaaien dat ik de kluts kwijt raak en leuke zijde-aapjes. Omdat wij natuurlijk sukkels zijn als het gaat om het vinden van een aangewezen vogel, lokt Dion alle vogels door hun eigen geluid na te doen. De meeste komen dan of dichterbij of blijven net iets langer zitten nadenken dan ze normaal doen.
De meest spectaculaire vondst van vandaag en eigenlijk wel van de hele trip is de ayra of grisson die we zien. Een moeder die haar jong in haar bek draagt, steekt de weg over, maar in haar haast om weg te komen, valt het jong uit haar bek en blijft op de weg achter. We stappen uit en maken foto’s, terwijl mams in de bosjes ongerust haar jong in de gaten houdt. Het jong scharrelt piepend rond en zodra hij in de buurt van de berm komt, schiet mams uit de bosjes en grist het jong weer snel weg en dan zijn ze samen verdwenen. Waarschijnlijk hebben jullie ook nog nooit van de ayra of grisson gehoord. Het is een dier dat thuishoort bij de marterachtigen en wel iets weg heeft van een kleine das. Het jong heeft nog een prachtige witte kop, waarbij het wit nog een stukje over zijn rug doorloopt. Waarom is dit dier nu zo spectaculair? In zijn hele leven in het bos heeft Dion dit dier pas twee keer eerder gezien. Een mooi cadeautje zomaar op de tweede dag.
Dion is al vanaf kind met vogels bezig en heeft vroeger gewerkt als vogelvanger. De gevangen vogels waren voor de (legale) export naar Nederland, onder andere voor dierentuinen. Toen de export aan banden werd gelegd, is Dion met zijn talent en kennis min of meer toevallig gids geworden. Dion heeft ook 11 jaar in Nederland gewoond en op de bloemenveiling in Aalsmeer gewerkt, maar hij miste zijn bos teveel. Hier in Suriname heeft hij wel een huis, maar eigenlijk woont hij in het bos. Dion is op z’n zachtst gezegd geen gemiddelde gids. Hij heeft geen verrekijker of statief, geen geluidsapparatuur om vogels te lokken en heeft al zijn kennis niet uit boeken, maar van ‘moeder natuur’ zelf. Hij ziet en hoort alles en ziet piepkleine vogeltjes op een afstand die ik maar net met de verrekijker haal en kan de meest uiteenlopende dieren nadoen.
Na een mooie dag komen we aan in Avanavero aan de Kabalebo rivier waar we met een bootje overgaan naar een eiland. Op het eiland staat een soort guesthouse met keurige wc’s en douches. In de grote ruimte wordt een mooi hokje afgescheiden voor ons en daarin staat een fris en schoon tweepersoonsbed met klamboe. Voorlopig mogen we daar nog niet in, want na het avondeten gaan we met de boot op kaaimannen jacht. Dion heeft een stok met een touwtje eraan en de bedoeling is dat hij daarmee een kaaiman vangt om die even van dichtbij te laten zien. Kennelijk kennen de kaaimannen hier Dion al, want telkens ontglippen ze als hij ze bijna heeft. Om 11 uur ‘s avonds zijn we weer terug en dan trekt het frisse bedje onder de klamboe wel.
Apoera en Kaburi kreek
De tweede dag beginnen we met een wandeling naar een enorm grote boom van wel 30 meer hoog en een omvang van 6 meter. Deze woudreus is heilig in Suriname en mag nooit gekapt worden. Doe je dat wel, roep je onheil over jezelf en je familie af. Na nog een vaartocht over het meer met een uitstapje naar een 8.000 jaar oude rotstekening, varen we terug naar de vaste wal en gaan met de auto op pad naar Apoera. Alhoewel de plannen om Apoera het centrum van de bauxietwinning te laten worden op niets uitgelopen zijn, zie je iets van die plannen nog terug. De straten zijn keurig betegeld en de huizen zijn over het algemeen mooier en netter dan in de rest van het land. We zijn al bijtijds in de stad en slapen in het plaatselijke guesthouse dat beneden met een lege bar, koelkast, onbewoonde keuken en armzalige toiletten een verlopen indruk maakt, maar waar boven alles piekfijn in orde is. We hebben een mooie, schone eigen kamer met wastafel en zelfs handdoeken en de toiletten en douches op de gang zien er keurig uit. Zo wordt onze jungletocht nooit een ruige tocht!
Hoatzin bij de Corantijn rivier
Om vijf uur worden we opgetrommeld voor een boottochtje, opnieuw op zoek naar kaaimannen en andere dieren. Al heel snel zien we een van de meest bijzondere vogels die je je voor kan stellen: de hoatzin. Het is een vogel ter grootte van een kip met bruinige veren op zijn lijf, een blauwe kop en een soort punkkuif. Ook hier zijn alle afspraken goed doorgegeven. Ze zitten uitermate goed zichtbaar aan de kant van het water en wachten beleefd tot we ze goed gezien hebben voor ze dieper het riet induiken. We varen lange tijd en zien veel en leggen dan aan bij een indianendorpje waar we voor de verdere tocht moeten wachten tot het vloed wordt. Ook dit is een vrijwel verlaten dorpje waar de bewoners af en toe wat tijd doorbrengen om hun kostgrondjes te verzorgen of om vanuit hier te jagen en te vissen. Aan aanlegsteigers doen ze in het dorp niet en vanuit de boot moeten we een lange weg afleggen over een glibberige boomstam, een lange schuine plank, weer een boomstam en nog een stuk plank. Als ik tegen Dion zeg: ‘En dit moeten we straks in het donker terug doen’, antwoordt hij dat dat niet hoeft omdat het dan hoog water is. Zo lang blijven we echter niet hangen in het dorp en inderdaad moeten we nu de glibberige weg in het donker doen, maar met wat stevige handen, komen we weer veilig aan boord. Vanavond vangt Dion wel een kaaiman met het touwtje om zijn snuit. Zodra Tim hem vast heeft mag het touwtje er weer af. Ik mag hem ook vasthouden, maar aangezien hij ruim een meter lang is en me behoorlijk sterk lijkt, sla ik dat maar af. Stel je voor dat ik hem in de boot laat ontsnappen. Na de fotosessie mag kaaiman weer snel terug het water in. Na een tijdje varen, doemt een grote boomstam op die net gekapt is en de verdere doorvaart volledig blokkeert. We keren om en na een lange terugtocht zijn we om half twee weer bij de haven van Apoera en om 2 uur ‘s nachts thuis. In de haven van Apoera word je een beetje triest van alle hardhouten stammen die uit het oerwoud komen en hier liggen te wachten op transport naar China. Vroeger werd het hardhout naar Nederland geëxporteerd, maar sinds de invoer van dergelijk hardhout in Nederland verboden is, gaat het hout naar de Chinezen. Onderweg komen we ook geregeld zwaar beladen vrachtwagens tegen die het hout in Apoera afleveren.
De volgende ochtend maken we een rustige en late start. De deur van de auto gaat moeizaam open en dicht en moet bij de plaatselijke monteur gemaakt worden en we rijden zijn erf op en gaan ook mee naar binnen. Binnen is een grote ruimte met een grote tafel , daarachter wat hangmatten en daarachter weer een tweepersoonsbed. Aan de linkerkant lijkt een soort werkplaats. In de kamer zit een jonge vrouw met een kind en twee wat oudere vrouwen. Een rommelt wat in huis. De ander schommelt druk pratend heen en weer in de hangmat. Overal verspreid liggen en hangen spullen die samen een vrij ordeloze en ondefinieerbare verzameling vormen, uiteenlopend van eetgerei, speelgoed en kleding tot gereedschap, plastic artikelen en mobiele telefoons. In de tijd dat de auto gemaakt wordt, gaan wij met Tim boodschappen doen. Het biertje dat hij ons om half twaalf aanbiedt, slaan we af, maar met twee verpakte ijsjes stelt Tim zijn grote kinderen tijdens het boodschappen doen helemaal tevreden. Opmerkelijk is dat iedereen in Suriname iedereen lijkt te kennen. Ook hier in Apoera moeten er om de haverklap weer handen geschud worden, wordt er gezwaaid of moeten er even nieuwtjes of minimaal sigaretten uitgewisseld worden. Zo gaat dat niet alleen hier in Apoera, maar eigenlijk overal waar we komen.
Via Blanche Marie naar Witagron
We vertrekken uit Apoera om naar de watervallen van Blanche Marie te gaan, die zo’n 15 km van de hoofdweg af liggen. Vanaf de toegang voert een weg langs vakantiehuizen met ruime terrassen en zitjes die je kan huren en bij het laatste huisje aan de watervallen stoppen wij. De watervallen zijn nu in het droge seizoen vrij laag en we zien het water in stroompjes over de enorme rotsen spatten. In de regentijd zal het een spectaculair gezicht zijn. Dion tovert na aankomst weer veel fraais uit de bomen. We blijven hier tot het donker is en rijden dan naar Witagron om daar te overnachten. Witagron is een klein Marron dorp en de uitvalsbasis voor de boottocht over de Coppename rivier naar de Raleigh vallen.
Tijdens de lange rit in het donker naar Witagron vinden Dion en Tim van alles en ze vangen kikkers, padden en hagedissen voor ons. Zo kan Rik een foto maken van drie verschillende kikkertjes die tegelijk op mijn hand zitten. Pas om tegen 2 uur komen we in Witagron aan. Het laatste stuk naar Witagron doen we vreselijk ons best om wakker te blijven, maar naarmate de nacht vordert, knikkebollen we om beurten. In Witagron logeren we in een leegstaand huisje. Onze AirBnB bestaat uit een kale ruimte zonder enig meubilair met achter een gordijntje een vunzige matras. Voor de luiken hangt iets wat ooit vitrage zou kunnen zijn geweest. In ons knusse hokje worden de veldbedden opgesteld en met ons lakentje en dekentje vinden we ons bed op deze tijd van de nacht uitstekend. Het huisje blijkt van Rasta te zijn en over hem hebben we straks nog veel meer te vertellen.
Naar Raleigh vallen met hindernissen
Vanuit Witagron vertrekken we met de boot om over de Coppename rivier naar de Raleigh vallen te varen. Het plan is om dezelfde dag vanaf de Raleigh vallen te gaan wandelen. We lopen dan naar de voet van de Voltzberg en gaan daar overnachten. Om te zorgen dat wij alleen onze dagrukzakjes hoeven te dragen, gaat er een drager mee, die de spullen voor de overnachting draagt. De Voltzberg is een grote kale steile stenen puist van 240 meter die je, als je tot aan de voet van de puist geklommen bent, in een kwartiertje schijnt te kunnen beklimmen. Bovenop de kale rots heb je dan uitzicht over het uitgestrekte oerwoud. De klim is steil en je moet via touwen omhoog. Is er nog iemand die denkt dat wij ook maar een moment de klim overwogen hebben? Wij gaan na de geplande overnachting de rotshaantjes zoeken. Wel langer lopen, maar wat ons betreft een stuk interessanter en een stuk veiliger.
Tot zover het plan. De uitvoering is anders. Rasta, onze bootsman, is – zoals zijn bijnaam al doet vermoeden – een rastafiguur met een enorme bos rastahaar in en soort theedoek. Tussen ons en rastaman gaat het niet klikken. Rastaman bevestigt alle mogelijke vooroordelen over rastafiguren. Hij voelt zich ver verheven boven de mensheid, is aartslui, loopt niet maar sloft en zijn belangrijkste gereedschap als bootsman is een aansteker om zijn jointjes aan te steken. Sigaretten rookt hij ook, maar die bietst hij bij anderen. Als we in Witagron wachten op de boot, zien en horen we al dat Rasta’s boot niet wil starten en pas na heel veel pogingen enige sjoege geeft. Dat lijkt ons geen goed voorteken en dat is het ook niet. Onderweg slaat geregeld de motor af en moet er tijden geklust worden waarbij steeds uiteenlopende redenen worden genoemd. De motor is prima, maar er is zand in gekomen, er is een ring ingedroogd, maar ja dat weet je niet van tevoren enz. enz. Elke keer wordt er tijden gesleuteld voordat we weer een stukje verder kunnen. We stoppen dan ook niet vaak voor interessante dingen, maar als Dion reuzenotters spot, stoppen we toch echt wel. Dion doet de otters zo goed na dat ze met z’n drieën op ons af komen om te kijken waar de indringer is. Pas na een hele tijd druipen ze af. We zouden dus weer verder kunnen, maar nu heeft de motor helemaal geen zin meer en zo dobberen we een uur lang rond totdat er van stukjes karton en ander voorhanden zijnd materiaal weer iets gesleuteld is en we na talloze vergeefse startpogingen toch weer een eindje verder kunnen. In het zicht van de aanlegsteiger blaast de motor zijn laatste adem uit en Dion en Tim springen in het water om de boot aan de kant te duwen. Dankzij de ondermaatse motor van Rastaman hebben we zes uur over de tocht van 2,5 – 3 uur gedaan. Omdat we nu om vier aankomen en nog moeten lunchen is de kans verkeken om nog aan de wandeling naar de voet van de Voltzberg te beginnen.
We overnachten dus bij het kamp bij de Raleigh vallen. Voordeel is wel dat er leuke doodshoofdaapjes zijn, die komen als je ze roept – ze krijgen veel banaan gevoerd – en dat we opnieuw een douche hebben. Omdat we alleen het minimale meegenomen hebben vanwege de overnachting bij de Voltzberg, hebben we geen laptop, tablet of boek bij ons en na het eten valt er dus niet zoveel meer te doen. Om half acht gaan we even op de veldbedjes liggen kijken naar de bijna donkere Raleigh vallen en luisteren naar de geluiden van de late vogels, de brulapen en het bos om ons heen. Om acht uur slapen we alle twee en pas de volgende ochtend worden we wakker.
Rotshaantjes
Omdat we gisteren te laat waren om nog naar de voet van de Voltzberg te lopen, moeten we nu de heen- en terugweg en de trip naar de rotshaantjes op één dag doen, een afstand van 23 km. Dat is met de temperaturen hier en klimmen en dalen best een forse trip, dus we starten vroeg. We moeten eerst een klein stukje met de boot en rastaman die gisteren nog een rubberen ring had waarmee de boot gerepareerd zou zijn, brengt ons met een andere boot weg. Via een prachtig en voortreffelijk pad door de jungle lopen we omhoog naar de voet van de Voltzberg waar een onderzoeksstation is. Daar pauzeren we even en dan gaan we op zoek naar de rotshaantjes. Het pad naar de rotshaantjes wordt duidelijk minder gebruikt en is daardoor wat moeilijker, maar nog steeds heel goed te doen. Na een klein uurtje zien we de eerste knaloranje vogel door de bladeren schemeren en niet lang daarna zien we er zeker een stuk of vijf, zes die het erg druk met elkaar hebben. We installeren ons op een plekje met goed zicht op de vogels en zitten samen een hele tijd rustig de vogels te bekijken. Rotshaantjes zijn ongelofelijke vogels: knaloranje met op hun kop een rechtopstaande kam afgewerkt met een zwart randje. Om het geheel af te maken hebben ze aan de zijkant op de vleugels nog wat zwart. We zien nu alleen mannetjes, want de vrouwtjes zitten op het nest. Als je niet in de broedtijd bent, zie je er nog veel meer, maar wij zijn dik tevreden. We hebben ze zo goed en zo uitgebreid kunnen zien. Veel beter dan we verwacht hadden.
‘s Middags lopen we het pad naar beneden weer terug en Dion vindt weer genoeg voor ons. De topper is wel de boommiereneter die nauwelijks te vinden is in het dichte groen, maar zich aan Dion verraden heeft door de blaadjes van de boom te laten bewegen. Al met al viel de wandeling erg mee door het goede pad en de afstand zal wel boven de 20 km zijn geweest, maar haalt niet de 23 km. Kortom, een heerlijke wandeldag met opnieuw fantastische dingen. We slapen vandaag opnieuw bij de Raleigh vallen, want als we terug zijn, is het al te laat om het hele stuk naar Witagron terug te varen.
Tegen half zeven, als wij al hoog en breed terug zijn, komt een andere groep terug van de berg. Zij hebben de steile, stenen bult met touwen wel beklommen, maar één groepslid heeft problemen gekregen en zit nog op de berg. Het is een suikerpatiënt die last heeft van verkrampte spieren en niet meer kan lopen. Van dezelfde groep hebben wij twee dames meegenomen die onderaan de berg al voorzagen dat ze de bult niet zouden halen. Eerlijk gezegd zien wij het ze qua fitheid en postuur ook echt niet doen. Zij zijn alleen achtergebleven en wachten nu op welke gids dan ook om ze weer mee terug naar beneden te nemen. Gidsen horen beter in te kunnen schatten wie ze wel en niet meenemen. De suikerpatiënt komt uiteindelijk veilig beneden. De sukkel was zijn medicijnen vergeten, erg dom bij zo’n tocht in zo’n klimaat. Op ons wordt echt goed gepast. Van tevoren hebben we doorgepraat wat we wel en niet kunnen en wat ons te wachten staat. Dion en Tim zijn verantwoordelijke gidsen.
Einde jungle trip
Na een tweede nachtje slapen bij de Raleigh vallen varen we weer terug over de Coppename rivier naar Witagron. Rasta die de motor gerepareerd en uitgeprobeerd zou hebben, heeft opnieuw de grootste problemen om de motor aan de praat te krijgen. Diverse keren slaat de motor af en weigert weer aan te gaan, totdat hij na een minuut of wat zijn verzet opgeeft. Met zo’n onbetrouwbare motor en zonder reservemotor kan je het niet maken om gasten te vervoeren. Rasta is een heel zorgzame man, alleen zorgt hij uitsluitend goed voor zichzelf. Omdat ze de motor niet opzettelijk uit willen zetten, spotten Tim en Dion tijdens de terugtocht naar Witagron niets en varen we op topsnelheid door. Laagvliegend komen we in recordtijd in Witagron aan.
Daar stappen we weer in ons busje om richting Palulu camping te gaan, het eindpunt van onze trip met Dion en Tim. Zoals altijd houd ik per dag bij wat we zien en omdat met Dion’s vermogen om dieren te vinden de lijst snel groeit, gaan we voor een lijst met honderd soorten. In de dichte jungle waar alles zich verstopt een ambitieus streven, maar vandaag op de laatste dag maakt Dion de honderd vol en de eindscore komt uit op 104. Terug bij Donovan worden we hartelijk ontvangen en met het amfibieën– en reptielenboek uit de bibliotheek van Donovan zoekt Dion nog wat namen van kikkers en slangen na. Daarna rijden we nog naar het huis van Dions moeder waar iemand zijn vlinderboek heeft afgegeven, zodat ook de laatste vlinder van een naam wordt voorzien. Om half acht is het echt tijd om afscheid te nemen. Dion en Tim hebben samen voor een fantastische week en een zeer bijzondere tocht gezorgd. Wij stappen in de taxi die ons terug naar de stad brengt. Dion keert weer om, want zijn volgende tour start om negen uur alweer!
Palumeu
Onze rugzakken hebben dit keer geen echt leuke reis. Mogen ze normaal gesproken overal mee naar toe, nu zien ze vooral de opslagruimte van het hotel in Paramaribo. Tijdens de jungletocht hebben we enkel een weekendtas en een zak met slaapspullen mee. De rest van de bagage blijft net als bij de eerdere fietstocht, achter in Paramaribo. Na een nachtje Paramaribo laten we opnieuw de stad achter ons. We vertrekken nu voor vijf dagen naar Palumeu. De rugzakken zien met sippe gezichtjes dat ze weer niet mee mogen en dat er opnieuw alleen een weekendtas meegaat.
Palumeu ligt diep in het binnenland van Suriname aan de Tapanahony rivier en is alleen per vliegtuig te bereiken. Alleen kleine vliegtuigjes kunnen er landen en daarom is zowel het aantal passagiers als de hoeveelheid bagage beperkt. We mogen per persoon inclusief de dagrugzakjes maar 8 kilo bagage mee. Daar redden we het echt niet mee. Alleen de dagrugzakjes met camera’s, verrekijker, laptopje, tablet enz. wegen per stuk al meer dan 8 kilo en voor vijf dagen heb je niet genoeg aan één schone onderbroek. Gelukkig zit het vliegtuig niet vol en mogen we tegen bijbetaling extra kilo’s mee. Dat vinden we een beetje vals, want als ik 70 kilo zou wegen, zou ik niet bij hoeven betalen, maar vooruit. Op het kleine vliegveld ‘Zorg en Hoop’ worden we vriendelijk ontvangen en moet ik op de weegschaal gaan staan. Ik ga er gelijk met alle bagage opstaan. Dan komt Rik er met zijn bagage bij. De man knikt tevreden, we mogen de weekendtassen afgeven en worden zelf begeleid naar de wachtruimte. Niemand heeft iets gezegd over bijbetalen, dus kennelijk volgen ze mijn redenering toch ook wel hier. Wat ons nooit eerder is gebeurd, gebeurt nu. Er komen nieuwe passagiers en die stellen zich aan ons voor en zo gaat het door tot we met zijn elven en compleet zijn. De man van de weegschaal deelt broodjes en bekertjes limonade uit en blijkt zelf mee te vliegen als gids. Na een half uurtje wachten, komt het kleine vliegtuigje. Voor we mogen instappen van de gids moeten we ons voor het toestel opstellen voor de groepsfoto. We gaan kijken of we dat met de terugvlucht naar huis ook kunnen organiseren. Het eerste deel van de vlucht is het bewolkt en zien we onder ons alleen maar wolken, maar later breekt de lucht open en kijken we uit over de grote broccolistruik van aaneengesloten oerwoud.
Palumeu is een klein en vriendelijk resort met vijf huisjes met elk twee kamers. Het resort ligt vlakbij het gelijknamige indianendorp waar ongeveer 350 mensen wonen. Een deel ervan werkt in het resort, maar verder leven ze hier uitsluitend van jacht, vissen en hun kostgrondjes die ergens in de buurt van het dorp in het oerwoud gemaakt zijn. In het dorpje is een school waar ruim 80 kinderen op zitten. Voor vervolgonderwijs moeten de kinderen naar familie of een internaat in Paramaribo. De leraren van het schooltje komen uit Paramaribo en blijven een maand of vier waarna ze afgelost worden.
Bij aankomst in Palumeu blijkt de meegevlogen gids Henk te heten. Henk, een marron die in het binnenland geboren is en nu in de stad woont, is onze gids voor de komende dagen en gaat met ons vogelen. De rest van de groep heeft een gids uit Palumeu, Semour, en heeft ook zijn eigen programma los van ons. Semour roept ons bijeen in de lounge voor het voorstelrondje waarbij we alle tien – de elfde passagier moest door naar een nog verdere bestemming – ons voorstellen. Semour houdt een mooie speech waarin hij de huisregels en het programma voor de rest van de dag uiteenzet. Hij verontschuldigt zich voor zijn Nederlands. Hij is nooit naar school geweest en heeft het Nederlands van de toeristen geleerd. Heel knap want hij is uitstekend te begrijpen. De toespraken van Semour vormen een vast onderdeel van de dag. Wat de toespraken van Semour zo leuk maakt, is dat ze vrij uitgebreid zijn en dat je aan het eind eigenlijk niets meer weet, dan toen hij begon. Voor de presentatie dirigeert hij ons steevast naar de ‘lunch’ (lounge). In de lunch zitten wij in de gemakkelijke stoelen, terwijl Semour die tamelijk kort van gestalte is op een geïmproviseerd spreekgestoelte hangt. Een kleine bloemlezing uit de presentatie van het dagprogramma voor de volgende dag: ‘Hihihihihi (hij moet altijd vreselijk lachen voor hij begint en tussendoor., net als wij). Zo beste mensen, ik hoop dat u heeft genoten van het eten, van de macaroni, van het rundvlees en de Italiaanse salade. De bar is open. De bar is 24 uur per dag open en er is ook koffie en thee. Heet water en dan kunt u zelf koffie en thee maken. Er is ook suiker en melk, dus dat kunt u zelf maken. Morgen gaan we varen. Dat duurt ongeveer 1 uur en 10 minuten, maar het kan ook 1 uur en 30 minuten duren of langer. De organisatie zal zijn best doen om eten mee te nemen en de bar gaat ook mee. U kunt kleren meenemen’. Wij hebben met Henk ons eigen programma, maar we luisteren toch steeds met de groep mee, Semours speeches zijn te mooi om te missen, wil je niet missen.
Niet alleen Henk gaat met ons mee als gids, maar ook Roy, een lokale gids uit Palumeu, en beiden hebben een uitstekende vogelkennis en vooral Roy is een super spotter. Omdat we onze eigen boot hebben, kunnen we alle kanten op en dat doen we ook. De eerste dag gaan we een stukje varen en leggen dan aan bij het bos, waarin een kostgrondje met cassave is. Dat is een mooie open plek met bomen rondom van waaruit je goed zicht hebt op vogels die er neerstrijken. Henk, Roy, maar ook bootsman Jaca vinden de mooiste vogels voor ons en vaak lukt het ons ook nog om ze te zien en zelfs te fotograferen. We gaan hier heel fijne dagen krijgen.
Op ongeveer een uurtje varen van Palumeu ligt een kale rots: Poti Hill. Je komt er na een wandeling van één à anderhalf uur over een goed pad door prachtig oerwoud. Het bos hier verschilt van dat van vorige week. De ondergroei is hier meer open en in de ondergroei zien we veel meer varens dan in het westen. Poti Hill is net als de Voltzberg een stenen puist in een vlakker landschap. Het verschil is dat deze een stuk lager en vriendelijker is en dat er een lage begroeing met een enkele boom is. Bovendien kan je hierover gewoon omhoog en omlaag lopen. Vanaf de top van Poti Hill heb je 360 graden uitzicht over het omringende landschap en dat is zo ontzettend mooi. Overal waar je kijkt, zie je zo ver als je kan kijken alleen maar het uitgestrekte oerwoud. De eerste dag zijn we om half zeven vertrokken, maar omdat we onderweg zoveel zien, zijn we toch pas om tegen 12 uur op de heuvel. Dat is niet de beste tijd om in de tropische hitte vogels te spotten. Toch hebben we erg veel geluk, want alhoewel heel ver weg zien we de harpij, een gigantische roofvogel waar alle echte vogelaars van uit hun dak gaan.
We besluiten nog een tweede dag naar Poti Hill te gaan. We vertrekken opnieuw om half zeven en zorgen dat we wat eerder boven zijn. Een harpij weet zoiets te waarderen. Vandaag zit hij veel dichterbij op zo’n 300 meter afstand en is hij door de kijker goed te zien. Rik heeft zo’n goede foto van hem gemaakt. Ook twee ara’s komen ons bedanken. Ze vliegen boven de bomen, maar onder ons en in het zonlicht lichten hun prachtige blauwe, rode en gele kleuren zo mooi op. Ze vliegen bijna een compleet rondje om de berg en je houdt je adem in, zo mooi is het.
Hebben wij de tweede dag met Henk, Roy en Jaca een heerlijke ontspannen vogeldag, de rest van de groep beleeft spannende avonturen. Ze zijn met de boot een stuk gaan varen, hebben ergens aangelegd en gewandeld, gezwommen, gebarbecued en gaan dan terug. Terug moeten ze tegen de stroom in en tegen stroomversnellingen op. Om de boot lichter te maken, gaat de groep wandelen, maar ondanks dat redt de grote boot met de iets te lichte motor het niet. Telkens varen ze terug, nemen een aanloopje en proberen met hoge snelheid tegen de stroomversnelling op te komen, maar het lukt niet. Na een poosje blijft de boot weg. Wat is er aan de hand: de boot is vastgelopen en zit muurvast tussen de rotsen in een stroomversnelling. Alle bagage moet eruit en iedereen moet meehelpen om de zware boot weer los te krijgen. De rivierbodem bestaat uit ongelijkmatige stenen waar je geen grip op hebt en waar je zo in een diepe kuil stapt, zodat de helpers geregeld kopje onder gaan en uit lijfsbehoud de reddingsvesten aan moeten. Na anderhalf uur duwen en trekken is de boot eindelijk los en door de stroomversnelling. De tocht die 1 uur en tien minuten en misschien 1 uur en 30 minuten zou duren, heeft ze vier uur gekost. Hun kleren, maar ook hun wandelschoenen zijn doorweekt. De hele groep is vol van het avontuur alleen Semour is erg aangeslagen. Wij hadden dit helemaal niet leuk gevonden en zouden doodsbenauwd zijn geweest voor onszelf en onze spullen en zouden helemaal niet blij zijn geweest met de doorweekte wandelschoenen. Voor echte avonturen zijn we niet in de wieg gelegd.
Ara bij Palumeu
Natuurlijk zien we met alle hulp van gidsen hier heel veel vogels, maar het aantal keren dat we ara’s en papegaaien zien, is enorm. We hebben nog nooit zoveel ara’s en zoveel papegaaien zo vaak en zo goed gezien. Iets anders wat ik hier nog over vogeltjes moet vertellen, gaat over vogeltjes in kleine kooitjes. Een groot deel van de Surinaamse mannen loopt rond met een vogeltje in een klein kooitje. Het zijn allemaal zangvogeltjes en ze zijn veel geld waard. Met de vogeltjes worden elke zondag op de markt in Paramaribo zangwedstrijden gehouden en daar vallen grote geldprijzen mee te verdienen. Om te zorgen dat de vogeltjes niet schrikken van de drukte op de markt, worden ze overal mee naartoe gesleept om te wennen aan geluid, verkeer en drukte.
De laatste ochtend brengen we een bezoek aan het dorp. Het schooltje is vandaag leeg, want vandaag viert Suriname Holi, een nationale feestdag. In de grote centrale hut demonstreren een paar mannen plaatselijke ambachten en maken muziek op fluitjes gemaakt van bot en een soort slaginstrument gemaakt van een schildpadschild. Er staan veel tafels waar vrouwen armbandjes, pijl en bogen, sambaballen en dergelijke verkopen. Daarna is het na vijf heerlijke dagen alweer tijd om afscheid te nemen van Palumeu en alle leuke en aardige mensen daar. Tijdens zijn laatste briefing meldt Semour dat de we de bagage in de ‘vertrekhal’ – een klein open hutje met een dak van bamboebladeren – moeten zetten, dat het vliegtuig op tijd uit Paramaribo vertrokken is en dat we op de terugweg een extra tussenlanding maken om nog mensen van een ander resort op te pikken. Dat betekent dat we later aan gaan komen en daar worden we een beetje ongerust van, want we hebben een geweldig plan voor vanavond en moeten op tijd terug zijn.
Weer geen zeeschildpadden
Wat gaan we doen als we weer terug zijn in de stad? We gaan voor een herkansing van de zeeschildpadden! Toen we met Desmond op weg waren naar het Brokopondomeer, bleek een collega van hem ook schildpaddentours te doen. Die gaat naar Braamspunt en navraag levert op dat daar de kans om schildpadden te zien vrijwel 100% is. Bovendien wordt de tocht gecombineerd met een dolfijnentour. Desmond regelt de tour bij zijn collega en zo hebben we bijna twee tours, want als we koud terug zijn van de wildlife tour belt Suzette van Suriname Holidays dat we – uiteraard ook na terugkomst uit Palumeu – met Albert voor een gratis herkansing mogen. Omdat Desmond nu al iets geregeld heeft, spreken we af de tour met Desmond als herkansing te doen. Zo heeft Suzette de mislukte schildpaddentour helemaal perfect opgelost. Als we net in de taxi zitten terug van vliegveld ‘Zorg en Hoop’ waar het vliegtuigje uit Palumeu landt, belt Desmond. De bootsman heeft gevraagd of de tour nog doorgaat. Nou en of! Nog geen vijf minuten later belt Desmond opnieuw. De bootsman heeft opnieuw gebeld. De maritieme autoriteit heeft vanwege de zware wind, gecombineerd met de springvloed een vaarverbod uitgevaardigd. Zoiets verzin je toch niet! Wat de schildpadden tegen ons hebben dat ze ons echt niet willen zien, weten we niet. In Indonesië hebben we nog wel heel zorgzaam schildpadjes geholpen om veilig in zee te komen. Maar hoe dan ook, wij gaan deze reis dus definitief geen schildpadden zien. Deze keer is het overmacht en kan niemand er iets aan doen, maar toch.
Paramaribo
Omdat we toch niet op de kamer kunnen blijven zitten, besluiten we maar alvast een deel van de stadswandeling te gaan doen. Onderweg komen we toevallig langs het gebouw van de maritieme autoriteit en voor de zekerheid vragen we binnen even na, waar een officieel uitziende man onmiddellijk het vaarverbod voor vanavond en vannacht bevestigt. Waar we even niet aan gedacht hebben, is het Holi feest. Holi is een soort voorjaars-hindoefeest. Bij dat feest gooien mensen verf naar elkaar zodat iedereen van top tot teen onder de verf zit. Het is gemene verf die je nooit meer uit je kleren krijgt en de gebruikte verfpoeder adem je ook in en is niet echt gezond. Het grote feest is in en rondom de Palmentuin en willen we naar de stad, moeten we daar langs. Al vanaf afstand zien we enorme mensenmassa’s en muziek die bedoeld is voor bij een feest. Mensen met alle kleuren van de regenboog op hoofd, kleren en benen komen ons tegemoet. We passen opnieuw de plannen aan en drinken maar een lekker pilsje op een terras. Daarna eten we wat vroeger dan gebruikelijk heerlijke Surinaamse pom. Daarna sluipen we zo ver mogelijk van het feestgedruis weer naar huis, waar we ongeschonden aankomen.
Voor het eerst tijdens de hele reis hebben we nu een lange, vrije avond. Alle tijd dus om nu de brief af te maken en uit te sturen. Morgen, als de stad weer veilig is, gaan we alsnog voor de stadswandeling, maar daar horen jullie dan wel wat over als we weer terug zijn. Zaterdagavond vliegen we na een geweldige reis met alle lof voor Suzette en Suriname Holidays, weer terug naar het koude Nederland.