Tiende rondzendbrief Zuid-oost Azië 2015-2016
[Verzonden op 12-1-2016 vanuit Yangon]
Na veel getob hebben we vandaag (5 januari) opgegeven om de negende brief uit te sturen. Internet in Myanmar is – ook in grotere plaatsen en betere hotels – vrij moeizaam. Toch begin ik maar vast aan de laatste rondzendbrief vanuit Zuidoost-Azië – we tellen nu op 5 januari dag 90 van onze reis van 99 dagen – en we vertrouwen er maar op dat we de laatste twee mails nog ergens vanuit Myanmar verstuurd krijgen. De vorige brief had ik al aangekondigd dat we naar Heho zouden vliegen om van daaruit naar Kalaw te gaan.
Pindaya en Kalaw
In Heho worden we opgewacht door gids Tuntun en chauffeur Mr. Four. Tuntun is een grappige en erg beweeglijke gids die uitermate goed articuleert en alle programma onderdelen meermalen herhaalt, opdat we toch vooral goed begrijpen wat hij zegt. Hij doet erg zijn best, let op fotostops en laat ons onderweg leuke dingen zien. Zo zien we hoe het zwarte sesamzaad – dat niets met de gewone sesam te maken heeft; het zijn de zwarte zaden van gele composieten bloempjes – geoogst wordt. In het veld ligt een grote hoop afgesneden, uitgebloeide planten. Vier mensen slaan er twee om twee beurtelings met lange bamboestokken op, zodat de zaadjes eruit vallen. De lege stengels worden opzij gegooid en wat overblijft op de bamboemat wordt door zeven van verschillend formaat geschud en zo blijven uiteindelijk de schone, zwarte zaden over. De kinderen dragen nieuwe bossen uitgebloeide bloemen aan.
Onderweg naar Kalaw doen we Pindaya en de Pindayagrot aan. De Pindayagrot is een belevenis. Het is een grot van 160 m diep die volledig volstaat met meer dan 8000 Boeddhabeelden die daar in de loop van de eeuwen neergezet zijn. Vroeger kon je de hoge grot alleen via een lange, overdekte trap bereiken, maar nu zoeven we met de lift die van de entreegelden is aangeschaft, razendsnel naar boven. Overal waar je kijkt staan in een soort doolhof van paadjes, gangetjes en grotkamers, beelden in alle soorten en maten; ze zijn er van brons, hout, albast, marmer, jade en bamboe. De jadebeeldjes staan in een afgesloten kastje vanwege het kostbare materiaal; de bamboeboeddha's staan ook achter het glas, maar dat is om ze te beschermen tegen de elementen. Je moet echt goed om je heen kijken wil je nog doorhebben dat je in een grot bent, want er is verlichting, de vloer van de grot is betegeld en loopt recht, omdat niveauverschillen zijn overbrugd met een betegelde trap met aangelegde treden. Wil je een Boeddha schenken dan kan dat en je kan zelf kiezen waar je je Boeddha wilt hebben, al hangt daar afhankelijk van de plek wel een prijskaartje aan. Aan het plafond en sommige stukjes muur kun je nog de stalactieten en de stalagmieten zien; daaraan herken je nog de oorspronkelijke druipsteen grot.
Bij de ingang van de grot staat een gigantische spin met gemene tanden en een dappere prins met pijl en boog. Die staan er niet zo maar. Er waren eens zeven zusters, allemaal prinsessen, die door de lucht konden vliegen. Op een mooie dag kwamen ze uit bij het Pindayameer en ze besloten om daar te gaan zwemmen. Ze hadden het zo naar hun zin dat ze helemaal de tijd vergaten, totdat het te laat was om nog naar huis terug te vliegen. Ze zagen de grot en besloten daar te overnachten. 's Nachts kwam echter de reuzespin die de ingang van de grot met een stevig spinnenweb afsloot en zo de dames gevangen hield. De volgende ochtend reed de prins op zijn paard langs het meer en hoorde het hulpgeroep uit de grot. Omdat hij nogal onverschrokken was, reed hij naar de grot. Hij onderhandelde wat met de zeven schone dames en de afspraak was, dat als hij ze zou bevrijden van de spin, de jongste zuster met hem zou trouwen. De prins pakte zijn pijl en boog en schoot met één pijl de reuzespin morsdood. Verheugd over zijn succes en met zijn beloning in het vooruitzicht, riep hij 'Pinguya', wat hetzelfde betekent als 'We have got him'. De prins trouwde met de jongste zuster en kreeg er gelijk zes schoonzusters bij. Zijn heldendaad werd vereeuwigd in de beelden; Pinguya werd in de loop van de tijd verbasterd tot Pindaya. Zo komt de stad aan zijn naam en de grot aan zijn beelden.
In Kalaw, dat op 1300 m hoogte ligt, maken we met Tuntun een wandeltocht. De omgeving is hier prachtig. Het is een erg groen en mooi berglandschap waarin de bewoners veel verschillende gewassen verbouwen, zoals kool, verschillende soorten bonen, een soort witte koolzaad, knoflook, chilipeper en courgette. We zien boomgaarden vol sinaasappelbomen en bomen met jackfruit, avocado's en papaya's. Verder zijn er thee- en (weinig) koffieplantages. Op sommige hellingen groeit naaldbos. De wandeling is erg aangenaam, ook omdat het weer op deze hoogte heerlijk is. We beginnen 's morgens met de vestjes aan maar die kunnen al snel uit en pas rond 1 uur wordt het behoorlijk warm, voor de rest is het heerlijk wandelweer. De dorpjes hier zijn anders dan we tot nu toe gezien hebben. In plaats van de huisjes van bamboe en palmblad, zien we nu huizen van steen met golfplaatdaken. In het eerste dorpje dat we passeren is zelfs sinds een jaar elektriciteit. Volgens Tuntun hebben mensen hier gespaard en komen ze zo aan al die nieuwe dingen. Het lijkt ons dat de mensen die hier uitsluitend leven van wat ze op hun land verbouwen, nauwelijks genoeg kunnen sparen voor een stenen huis met elektriciteit. We vermoeden bemoeienis van de overheid – kopen van stemmen of een ingetrouwd hoog partijlid – of een hulporganisatie – we zien bordjes van een Australische organisatie –, maar Tuntun spreekt dat tegen. Als toevallige passant kom je niet overal achter.
Palaung vrouw
Hier in de bergen wonen veel etnische bevolkingsgroepen en na twee uur wandelen stoppen we in een dorpje waar voornamelijk de Palaung wonen. De meeste oudere vrouwen gaan hier nog traditioneel gekleed met een blauw-rode longhi en een kort fluwelen jasje met kleurig versierde randen. We pauzeren even bij een alleraardigste mevrouw die laat zien hoe de ingewikkelde hoofddoek om het hoofd gebonden moet worden. We krijgen thee en sinaasappels aangeboden. Ze heeft ook zelf geweven spullen te koop en laat zien hoe ze zelf weeft. Ze vertelt dat ze vijf kinderen heeft en acht kleinkinderen. Als ze hoort dat wij geen kinderen hebben, gebaart ze dat ik wel een paar kleinkinderen van haar mag hebben. Lief bedoeld, maar ik denk dat we andere souvenirs kiezen.
Na de pauze gaan we weer verder over het goede pad met mooie uitzichten. Overal hangen de bomen vol sinaasappelen en er wordt volop geoogst. Langs de weg ligt een zeil boordevol sinaasappels die door een groep mensen, op grootte gesorteerd, in houten kisten worden gedaan. Als de kist vol is, timmert een jongen er een deksel op. De sorteerders krijgen nieuwe voorraad aangeleverd door vrouwen die met manden vol sinaasappels uit de boomgaard komen. Als we na een praatje – met en via Tuntun – weer verder willen lopen, krijgen we elk een half sinaasappeltje in de hand gedrukt. Mensen zijn zo vriendelijk hier.
In Kalaw zijn ook nog wat gebouwen uit de koloniale tijd en tevens een nog in gebruik zijnde katholieke kerk. Nu is het onze beurt om Tuntun wat uit te leggen. We leggen uit dat het kleine waterbakje achterin de kerk, wijwater bevat. De kerst is nog niet helemaal voorbij in de kerk. De kerstboom staat nog in volle glorie te pronken met zijn ene slinger en zijn kleurige ballonnen met in grote letters 'Domino's-pizza' erop. De kerststal moet ook nog weggeruimd worden, maar staat al in een hokje achteraf. Ook die is nieuw voor Tuntun en we geven een korte versie van het kerstverhaal. De conclusie van Tuntun is dat 'ons' geloof en het zijne eigenlijk erg dicht bij elkaar liggen. Gezamenlijk concluderen we dat het heel in het kort bij de meeste geloven neerkomt op het volgen van de regels en het doen van goede daden om op die manier bij een opperwezen voorspoed en geluk in een (verre) toekomst in te kopen.
Inle meer
Vanuit Kalaw rijden we via de vijf-dagen markt in Heho naar het Inle meer. Er is hier elke dag markt, maar die rouleert tussen vijf plaatsen. Elke dag is de markt in een andere plaats en na vijf dagen is de markt weer in de eerste plaats, vandaar de naam vijf-dagen markt. Vanuit de omringende bergen komen de mensen om hun waren te verkopen en om inkopen te doen. We hebben ondertussen al heel wat markten gezien, maar deze markt is vanwege alle bijzondere mensen (en ook de bijzondere koopwaar) zeker de moeite van het bezoek waard.
Bij de jetty stappen we over op de boot, want in het Inle meer gaat al het vervoer per boot. Het meer heeft een lengte van 22 km en een breedte van 10 km, alhoewel de kustlijn niet scherp gedefinieerd is. Die is afhankelijk van het droge of natte seizoen, net als de waterdiepte. Het meer ligt op een hoogte van zo'n 1000 m en is het op een na grootste meer van Myanmar. In en rond het meer zijn veel dorpjes en de meeste huizen staan op palen in het water. De bevolking leeft hier niet alleen van de visvangst, maar ook van een serie uiteenlopende ambachten, zoals gewone smeden en edelsmeden, botenbouwers, pottenbakkers, wevers (van zijde, katoen en lotusbloemvezels) en van akkerbouw. Overal op het meer kom je de drijvende tuinen tegen. De drijvende tuinen zijn gemaakt door het natuurlijke verlandingsproces een handje te helpen en drijvende eilandjes te verstevigen en te vergroten. Het slib van de bodem wordt als meststof gebruikt. De tomaten van het Inle meer zijn in heel Myanmar beroemd.
Alhoewel het Inle meer en omgeving prachtig is, kent het meer ook vele bedreigingen. Door de toenemende populatiedruk en het opkomende toerisme wordt het oppervlak aan open water steeds kleiner. Ook de toename van de drijvende tuinen zorgt voor afname van het wateroppervlak, omdat ze na gebruik veranderen in vaste eilandjes. Houtkap en niet duurzame landbouw (afbranden na de oogst) veroorzaken aanvoer van slib en voedingsstoffen in het meer, met als gevolg een explosieve groei van waterplanten en algen. Vooral de waterhyacint, die hier niet inheems is, verdringt andere planten, verbruikt de zuurstof uit het water en verstopt de smalle kreekjes. Verreweg de meeste huishoudens lozen hun afvalwater direct op het meer. Het lijkt erop dat projecten om dat te verbeteren hier en daar succes hebben. Een nieuwe bedreiging vormt het plan om uitheemse vissoorten te introduceren om de opbrengst van de visvangst te vergroten. Gelukkig is er ook goed nieuws. Het Inle meer is een belangrijk natuurgebied, vooral voor trekvogels. Sinds 1985 is er in het gebied een vogelreservaat waar grote aantallen vogels nestelen en trekvogels op hun route neerstrijken. Sinds vorig jaar is het gebied door UNESCO toegevoegd aan het Wereldwijde netwerk van Biosfeer Reservaten.
Inle meer
Het Inle meer is beroemd om zijn eenbenige roeiers. De vissers gebruiken hier een speciale techniek. Ze staan op de voorpunt van hun kleine vissersbootje en roeien met één been om de roeispaan geslagen. Gelijk als we op het meer zijn, krijgen we een demonstratie te zien van een soort evenwichtskunstenaar. Hij kan niet alleen met een been roeien, maar ook met zijn andere voet de viskorf optillen en in alle mogelijke posities manoeuvreren zonder daarbij zijn evenwicht te verliezen. Overigens kan hij beide dingen nog net niet tegelijkertijd. Hij laat zien hoe hij de kegelvormige korf met net in het water laat zakken en hoe hij door de touwtjes bovenaan het net te manipuleren de vis onderin het net kan vangen. Hij demonstreert ook hoe hij de veeltandige, vervaarlijk uitziende, lange vork in het net steekt. Die gebruikt hij niet om de vis aan te spiesen, maar om ze te laten schrikken, zodat ze het net in zwemmen. Even verderop zien we een groep vissers die hard met lange bamboestokken op het water slaat. Zij jagen gezamenlijk de vis op in de richting van een groot net dat in het water hangt.
Onze eerste bootstop op het meer is bij het Nga Phe Chaung klooster. Het is een geheel houten klooster dat op palen in het meer staat. Het klooster is in Shan stijl en heel anders ingericht dan de kloosters die we tot nu toe gezien hebben. Op het centrale platform staan aan vier kanten Boeddha's opgesteld, maar alle boeddha's zitten hier op grote tronen die fraai bewerkt zijn met inlegwerk. De bijnaam 'jumping cat monastery' heeft het klooster te danken aan een vroegere hoofdmonnik. Die hield van katten en hij had de katten – tegen beloning met wat lekkers – geleerd om door een hoepel te springen. De toeristen vonden dat natuurlijk leuk om te zien en zo kreeg het klooster zijn bijnaam. Vandaag valt de voorstelling van de katten tegen. Een paar jaar geleden is de hoofdmonnik overleden en zijn opvolger vond het monniken onwaardig om katten door een hoepel te laten springen, dus hij heeft het hoepelspringen afgeschaft. Het leek ons voor de monniken juist wel een leuke afwisseling met het mediteren. De katten zijn er nog wel. Ze liggen tevreden in het zonnetje of lopen wat rond. Er staan genoeg bordjes eten voor ze, dus ze komen niets tekort.
In de Phaung Daw Oo pagode, ook de pagode van de vijf Boeddha's genoemd, staan in het midden van de tempel, op een flinke verhoging – geen toegang voor dames! – vijf hompen waar je met de beste wil van de wereld geen Boeddha in herkent. Boeddha's worden in heel Myanmar met piepkleine blaadjes bladgoud beplakt en deze Boeddha's hebben zoveel bladgoud te verwerken gekregen dat ze totaal hun figuur verloren hebben. Eens per jaar – in oktober – maken de Boeddha's een uitstapje. Hun boot – de Karaweikboot, een goudkleurige, koninklijke boot in de vorm van een mythische vogel die Karaweik heet – gaat dan voorop in een lange processie van boten, het meer rond en doet in 19 dagen de dorpjes langs het meer aan. Ze overnachten in de plaatselijke kloosters. Daarna keren ze weer terug naar hun tempel. Tegenwoordig mogen maar vier van de vijf Boeddha's mee. Tot 1965 mochten alle Boeddha's mee, maar in 1965 is de Karaweik-boot omgeslagen en zijn de Boeddha's in het water getuimeld. Vier van de Boeddha's konden gered worden en hebben geschrokken hun rondreis vervolgd, maar de vijfde Boeddha werd niet teruggevonden. Toen de vier Boeddha's na 19 dagen terugkwamen van hun rondgang, stond Boeddha nummer vijf doodgemoedereerd op zijn vaste plek in de tempel, de waterplanten nog op zijn hoofd. Sinds die tijd blijft deze wonderboeddha thuis tijdens de feestdagen. Tegelijkertijd met de rondgang van de beelden zijn er ook bootraces op het meer. Uit alle omliggende dorpen doen grote boten vol mannen en vrouwen mee aan de races. Op de foto's ziet het er erg spectaculair uit.
Een van de minderheidsgroepen die langs het meer woont zijn de Padaung, ofwel de langnekstam. Die naam dragen ze niet zomaar. De Padaungvrouwen krijgen al vanaf hun vroege jeugd ringen om hun nek. De ringen worden als een spiraal om hun nek gewonden en elke paar jaar krijgen ze er een paar ringen bij tot ze in totaal 21 dikke ringen om hun nek hebben en ze een heel lange nek hebben. Ze kunnen hun hoofd nauwelijks draaien en ze bewegen omzichtig. De ringen kunnen ze nooit afdoen, want de nekspieren zijn teveel opgerekt en te verslapt, dus hun nek zou gewoon doorknakken. Eerlijk gezegd vind ik het er een beetje luguber uitzien. Je vraagt je ook af hoe het met hun nekwervels en de tussenwervelschijven zit. Hoe overbruggen die de grote tussenruimte? Het zaakje zal vast niet helemaal loszitten. Ze hebben ook ringen om hun benen, net onder knie. Dat ziet er een stuk gezonder uit. Oorspronkelijk leefden de Padaung op de beboste berghellingen, maar nu hebben ze zich ook rond het Inle meer gevestigd. De achtergrond van de ringen is tweeledig. Allereerst kan je er je rijkdom mee tonen. Daarnaast beschermde het de vrouwen tegen aanvallen van tijgers, omdat die hun tanden stukbeten als ze de keel van het slachtoffer probeerden door te bijten. Mannen waren uiteraard van zichzelf al sterk genoeg. Heel waarschijnlijk klinkt de laatste verklaring nou ook weer niet.
We bezoeken Sagar en Indein, beide plekken bereik je pas na een flinke tijd varen, waarbij je het grote meer verlaat en via riviertjes verder vaart. Zo'n boottocht is echt genieten; er is onderweg zoveel te zien. Op het meer zien we de huizen die voornamelijk van hout en bamboe zijn op hoge palen boven het water uitsteken. Overal zijn vissers in hun kleine bootjes aan het werk en er varen boten langs die allerhande waren vervoeren. Bij de huisjes hangen strengen geverfde zijde of katoen te drogen, vrouwen doen de was en net gemaakt rijstpapier hangt op grote platen te drogen. Ben je eenmaal van het meer af, zie je aan beide kanten de akkertjes waar mensen druk aan het werk zijn. Op het veld staan de lege ossenkarren; terwijl de uitgespannen waterbuffels wat lopen te grazen. Wordt het warm, dan zoeken de waterbuffels het koelere water op. Hier en daar worden de akkers afgewisseld met bamboebos en aan weerszijden van de rivier zien we de bergen.
In Sagar bezoeken we de 108 verzonken stupa's, ruïnes van stupa's uit de 16e en de 17e eeuw die verzonken heten, omdat ze een deel van het jaar in het water staan. Nu in de droge tijd is dat niet het geval. Tot ons genoegen hoeven we hier de schoenen niet uit en als we het met Tuntun daarover hebben, vertelt hij dat een soort tempelraad de regels bepaalt. De reden dat bij sommige tempels vrouwen niet te dicht bij Boeddha mogen komen, hebben we goed geraden. We hadden al eerder het verhaal gehoord van de vrouw die Boeddha ervan beschuldigde haar zwanger gemaakt te hebben, maar als Tuntun het verhaal vertelt, wordt het nog spannender. Tuntun is een meesterverteller. Hij laat pauze vallen, maakt dramatische handgebaren en gaat af en toe over op fluistertoon. Soms zegt hij opeens middenin het verhaal 'Oké' om te controleren of we het wel begrepen hebben. De kern van het verhaal over de vrouw die Boeddha valselijk beschuldigde van zondige dingen is hetzelfde, de details zijn anders. Het kussen dat ze onder haar kleren verborg is veranderd in een stapel hout die ze met een touwtje vastbond. De nat (geest) die uit de hemel Boeddha te hulp snelt, is geen rat, maar een muis die de touwen kapot knaagt. Op dat moment is Boeddha net een grote groep volgelingen aan het onderwijzen, dus als de muis de touwtjes kapot heeft gebeten, valt de stapel hout kletterend op de grond en is de vrouw ten overstaan van het omvangrijke Boeddhagevolg voor aap gezet. Volgens Tuntun verbieden tempelraden om die reden nog steeds vrouwen van het platform.
Sagar is nog maar sinds kort door toeristen te bezoeken. Tot 2003 was het een no-go area. De Pa-O minderheid die hier woont, lag overhoop met de regering en pottenkijkers werden niet geduld. In plaats van met een vriendelijke groet, werd je met een geweer opgewacht. Daarnaast was er ook strijd tussen de Shan bevolking – een grote minderheidsgroep in de Shan staat – en de veel kleinere Pa-o bevolkingsgroep. In 2003 zijn de conflicten met getekende overeenkomsten beslecht en nu kan je het dorp bezoeken zonder dat je ook maar iets van strijd of vijandigheid bespeurt. De tocht naar Indein is net zo mooi als die naar Sagar en ook in Indein bezoeken we een pagode ruïne complex. Dit complex staat op een heuvel die werkelijk bezaaid is met grotere en kleinere stupa's in verschillende stijlen. In veel stupa's staan Boeddha's zonder hoofd. Diep in de stupa zitten vaak schatten verborgen en in het verleden zijn er veel schatgravers langs geweest op zoek naar de schatten in Boeddha's binnenste. Helemaal bovenaan de heuvel staat de Shwe Indein pagode en van daaraf loopt een lange trap weer naar beneden. Mocht je vergeten zijn souvenirs te kopen, kan je hier je hart ophalen.
De tweede volle dag bij het Inle meer gaan we de hele dag op stap met Kidean, de vogelgids. Als we om half zeven met de motorboot vertrekken, is het nog behoorlijk koud. We zitten met de dikke vesten en de jassen aan en de deken die we nog extra krijgen, gebruiken we om de benen een beetje warm te houden. We zien al gelijk na vertrek de eerste grote groepen ooievaars en ibissen (Asian openbills en glossy ibis). Natuurlijk gaan we naar het vogelreservaat. Daar is een bezoekerscentrum vanwaar je rondom op het meer en de kleine eilandjes uit kan kijken. Kidean stelt zijn telescoop op en ziet de ene na de andere vogel voor ons. Later kijken we nog op een plek waar de vogels in de bomen nestelen en van daaraf maken we een wandelingetje. Ook nu heeft Kidean de telescoop mee. Het is onvoorstelbaar hoe Kidean alle verre vogels in de bomen en op de grond vindt. De telescoop lijkt wel een toverlantaarn, waar Kidean steeds een nieuw vogelplaatje uit te voorschijn tovert. Soms kunnen we de vogels in het echt nauwelijks vinden, ook niet als we ze door de telescoop hebben gezien. Pas om kwart voor vijf komen we – met een lange lijst vogels – weer terug bij het hotel.
Terug naar Yangon
De laatste dag bij het Inle meer moeten we nog vroeger op dan met de vogelexcursie, want we vliegen al vroeg weer van Heho terug naar Yangon. We gaan weer naar hetzelfde hotel als waar we half december de eerste nacht in Myanmar geslapen hebben. Vandaag verslijten we twee kamers op een dag. Als we goed en wel op de kamer zijn, horen we een harde pang en is het licht uit. Op zich niets merkwaardigs hier, maar wel als blijkt dat het alleen in onze kamer uit is. We bellen housekeeping en die constateert dat het licht het inderdaad niet doet. Housekeeping belt de technische man en die komt met zijn ladder en gereedschapskist aan en tilt een luikje in het plafond op. Even later gaat het licht weer aan. Nog geen tien minuten later gaat het licht opnieuw met een pang uit. Het proces herhaalt zich en we vragen de technicus of het probleem nu wel echt verholpen is. De technicus spreekt geen Engels en roept housekeeping erbij. Housekeeping verzekert ons dat het probleem nu verholpen is, maar kan niet uitleggen wat de technicus nu anders heeft gedaan en roept de manager erbij. Ook de manager heeft geen idee wat de technicus gedaan heeft, is toch overtuigd van de degelijkheid van de reparatie, maar biedt wel aan dat we mogen verhuizen naar een andere kamer. Omdat verhuizen een hoop gedoe is al je al uitgepakt bent, besluiten we het nog even aan te kijken. We eten nog even een broodje op de kamer en al die tijd blijft het licht branden, maar als we aan het eind van de dag weer terugkomen uit de stad en het licht aandoen, horen we meteen de bekende 'pang' en is het opnieuw donker. Nu wordt het tijd voor een andere kamer. De receptie regelt dat snel en een vriendelijke man helpt ons om met de zaklantaarn alle spullen bij elkaar te zoeken en met de volle bagagewagen rijdt hij naar onze nieuwe kamer met licht. Een stuk gemakkelijker in het donker.
In de stad doen we een rondje langs het Kandawgyi meer met een grote replica van de Karawein-boot (de mythische vogel boot), wat koloniale gebouwen en de binnenstad. Sinds de hoofdstad om onduidelijke redenen in 2005 verplaatst is naar het nieuw gebouwde Naypyidaw, verkommeren de koloniale gebouwen die vroeger door de regering gebruikt werden. Destijds is er een verordening afgekondigd om de koloniale gebouwen te sparen voor afbraak en nu mogen gebouwen die ouder zijn dan 50 jaar niet afgebroken worden. De onttakelde gebouwen staan nu te wachten op investeerders die ze op willen knappen om er een kantoor, een bank of een hotel in te vestigen.
We hebben gehoord dat je handig van en naar de stad met de trein kan reizen. Heen gaan we lopen en voor de zekerheid kijken we goed hoe 'ons' station eruit ziet, vragen we hoe het heet en schrijven dat op. Terug vanuit de binnenstad gaan we vanaf het hoofdstation met de trein naar huis en we hebben gezien dat dat drie haltes is. Omdat we niets kunnen lezen, laten we ons wijzen welke trein we moeten nemen en in de trein laten we mensen ons briefje zien met de naam van het station. Als de trein stopt, wijzen ze ons dat we uit moeten stappen. We vinden het allebei te snel en het station lijkt ook niet erg, maar als iedereen het zegt, durven we ook niet te blijven zitten. De mensen komen al de trein in en we komen met moeite bij de uitgang (er zijn geen deuren). Rik is er als eerste uit en als ik uit wil stappen, begint de trein al te rijden. Ik durf helemaal niet uit een trein te springen die al beweegt, maar het vooruitzicht Rik kwijt te raken en alleen ergens aan te komen, terwijl ik geen notie heb waar ik ben, is nog onaantrekkelijker dus ik spring uit de trein. De eerlijkheid gebiedt me erbij te zeggen dat de trein stapvoets rijdt, maar zelfs dat is voor mij al eng genoeg. Rik heeft snel door waar we zijn; we zijn twee haltes te vroeg uitgestapt. Ik ga voor geen geld meer in een volgende trein en we weten ook helemaal niet wanneer die dan zou komen, dus we lopen de rest van de weg – helemaal niet zo ver trouwens – naar huis. Niet alles kan de eerste keer goed gaan.
Moeyungyi wetlands
Moeyungyi wetlands
Na een overnachting in Yangon, gaan we door naar de Moeyungyi wetlands. Die liggen zo'n 120 km ten noorden van Yangon en zijn een belangrijk gebied voor vogels. In 1878 is hier een wateropslag reservoir gebouwd dat van lieverlee op natuurlijke wijze in een wetland (waterrijk gebied met moeras, open water en eilandjes) is veranderd. Sinds 1988 is het wetland van ruim 100 km2 een vogelreservaat. Elke winter strijken hier miljoenen vogels neer om even uit te rusten op hun tocht van het noorden naar het zuiden via de Oost-Azië-Australië route. Niet alleen trekvogels hebben het moeras nodig, maar ook veel standvogels (die er het hele jaar verblijven) wonen hier wel naar hun zin. Omdat het niet al te ver van Yangon en Bago is, komen nu op zondag veel dagjesmensen op bezoek, want ook als je niet speciaal voor vogels komt, is het een prachtig gebied. Wij maken eerst met Aung Pan – dezelfde gids als die we bij aankomst in Myanmar hadden – een wandeling en bezoeken een familie die net als bij het Inle meer van lotusbloemstelen draden spinnen. Ze weven hier niet, ze verkopen de bollen draad in Yangon. Daar weven ze er wel stof van die vooral gebruikt wordt om er schrikbarend dure monnikspijen van te maken. De drie dames die bezig zijn, hebben na een lange dag werken elk zo'n 200 gram draad gesponnen. Per 100 gram krijgen ze er 3 dollar voor.
Zowel 's middags als de volgende ochtend gaan we met vogelgids Soe per boot op pad in het moeras. We zien natuurlijk veel soorten die we ook bij het Inle meer gezien hebben, maar wat hier vooral opvalt zijn de grote aantallen purperreigers en de ontelbare hoeveelheden purperkoeten. Het zijn weer prachtige excursies waarbij we eerst de zonsondergang en de volgende dag de zonsopgang over het water zien.
De gouden rots
We gaan nog iets verder richting oosten naar een van de grootste bezienswaardigheden van Myanmar: de Gouden Rots, ofwel Kyaiktiyo pagode. Op een granieten rots die door de vele pelgrims volgeplakt is met stukjes bladgoud – vandaar de 'gouden rots' – staat een kleine pagode van ruim 7 m. De rots staat bovenop de top van de Kyaiktiyo berg en lijkt elk moment naar beneden te kunnen tuimelen, maar dat doet hij niet, omdat hij heilig is. Op een van zijn vele reizen gaf Boeddha die ontzettend veel haar moet hebben gehad, een van zijn haren aan de kluizenaar Taik Tha. De kluizenaar bewaarde de haar zorgvuldig tussen zijn eigen haren en gaf hem later aan de koning met de wens dat de haar in een rotsblok kwam te liggen die de vorm van zijn hoofd had. De koning die van vaders (alchemist) en moeders (meerkoppige slang-prinses) kant bovennatuurlijke krachten had geërfd, vond het rotsblok dat hij zocht op de bodem van de zee. Samen met een koning uit de boeddhistenhemel vond hij de top van Kyaiktiyo berg als de geschikte plaats voor de rots en de pagode die erop gebouwd werd. De haar werd in de pagode begraven en dankzij die haar blijft de rots bovenop de berg balanceren.
Voor de boeddhisten uit Myanmar is de gouden rots een erg heilige plaats. Na de Shwedagon tempel in Yangon en de Mahamuni pagode in Mandalay, is dit de meest heilige plek. Om de rots op de top van de berg op 1300 m te bereiken, moet je een lange reis maken. Aan de voet van de berg, bij het basiskamp, moet je overstappen op een grote 4WD truck waarin heel veel mensen tegelijk passen. De truck dendert met forse vaart de slingerende bergweg op. Op een gedeelte van de weg kunnen de op- en neergaande trucks elkaar niet passeren en moeten ze wachten. De rit duurt een klein half uur en is bepaald niet comfortabel te noemen. De bankjes zijn smal en staan dicht op elkaar en de haarspeldbochten worden op topsnelheid genomen zodat je je voortdurend schrap moet zetten. Maar we hadden gelezen dat je op blote voeten de berg op moest en dan valt dit vervoer toch wel weer mee. Dat ook Boeddha niet alles onder controle heeft, blijkt wel uit het feit dat de prijzen voor de rit per jeep inclusief levensverzekering worden verkocht.
Eenmaal bij de gouden rots kom je in een waar circus terecht. Overal zijn kleine gebouwtjes en overal zijn veel mensen. We waren bang dat we hier overlopen zouden worden door andere westerse toeristen. Natuurlijk zijn die hier – ons hotel op de berg zit er vol mee – , maar bij de tempel vallen ze volledig in het niet bij de pelgrims die uit het hele land hier naartoe komen. Veel mensen blijken te overnachten bij de gouden rots, zodat ze de hele nacht kunnen bidden. Op het terrein zelf zijn ook zogenaamde guesthouses die uit niet meer dan van dekens gemaakte tenten bestaan. In de tent ligt een bamboemat en verder niets. Hele families zitten achter de dekens met hun bakjes met meegebrachte etenswaar op de bamboemat in hun 'guesthouse'. Vroeger waren die gratis, maar nu betaal je er al gauw 15 dollar per nacht voor. De belangstelling is zo overweldigend dat ze altijd allemaal bezet zijn en al tijden van te voren volgeboekt zijn. Gelukkig kan je bij winkeltjes dekens huren en dan mag je je eigen tentje bouwen om te overnachten.
Op het kleine platform van de gouden rots is het een drukte van belang met mensen die allemaal hun stukje bladgoud op de rots willen plakken. Het platformpje bereik je alleen via een bruggetje en is alleen toegankelijk voor mannen. Je moet dan wel eerst een detectiepoortje door. Op detectiepoortjes zijn ze hier wel dol. Bij de toegang tot het complex moet je ook door een poortje, maar als dat afgaat, knikken ze je vriendelijk toe en mag je doorlopen. Ook bij het hotel in Yangon moet bij aankomst al je bagage (incl. dagrugzak) door de scanner en moet je zelf door een poortje. Kom je daarna terug bij het hotel, mag je met je dagrugzak gewoon doorlopen. De gedachte daarachter ontgaat ons ook enigszins.
Einde van de reis
Na een nacht op de berg stappen we weer in de grote truck voor de oncomfortabele rit naar beneden. De tocht heeft nog het meeste weg van een achtbaan voor beginners en is – zoals we om ons heen kunnen constateren – niet geschikt voor mensen die gevoelig zijn voor wagenziekte of anderszins een zwak gestel hebben. Bij het basiskamp stappen we weer in de auto voor de rit naar Yangon.
De laatste stop voor Yangon is in Bago waar we nog een aantal pagodes, liggende Boeddha's en een herbouwd paleis bekijken. De liggende Boeddha, de Shwethalyaung Boeddha, is met zijn 55 m lengte niet de langste liggende Boeddha in Myanmar, maar hij is wel oud. Hij is in 994 in opdracht van koning Migadepa gemaakt. Migadepa was van huis uit geen Boeddhist, maar volgens het getekende en geschreven verhaal op de achterkant van Boeddha, een heiden die afgodsbeelden aanbad. Hij stuurde zijn zoon, de prins, naar het bos. De prins ontmoette daar een beeldschoon en verstandig meisje, want het meisje was boeddhist. Het was liefde op het eerste gezicht en de prins nam haar mee naar huis met de belofte dat ze haar eigen geloof mocht houden. Terug bij paps begonnen echter de problemen. De aanstaande prinses wilde niet buigen voor het afgodsbeeld, maar aanbad in haar eigen kamer Boeddha. Ze werd door de paleiswachters in de boeien geslagen en door de koning ter dood veroordeeld. Toen ze afgevoerd werd, prevelde ze wat tegen het afgodsbeeld, waarop de grote edelstenen op het beeld in stukken sprongen en het beeld in scherven viel. De koning werd zo bang toen hij dat zag, dat hij het afgodsbeeld de deur uit deed en een vrome Boeddhist werd en een mooie liggende Boeddha liet ontwerpen.
De Shwemawdaw Pagode in Bago lijkt qua ontwerp een beetje op de Shwedagon pagode in Yangon, alleen is deze pagode hoger en met zijn 114 m zelfs de hoogste van het land. Bij de pagode hebben ze een slimme manier gevonden om donaties binnen te krijgen. Onder een dakje draait achter een traliewerk een grote boot rond. Aan de grote boot in het centrum zitten als in een draaimolen kleine bootjes vast die elk een bordje dragen met iets wat je kan wensen (slagen voor je examen, de loterij winnen, enz.). Als het goede scheepje langskomt, moet je proberen om daar je geld in te gooien. Vallen veel volwassenen al voor de verleiding, alle kinderen slagen erin om hun ouders geld uit de zak te kloppen om in de bootjes te kunnen gooien. Overigens stamt de boot uit de tijd dat Myanmar nog muntgeld had, met briefjes wordt het nog lastiger om de bootjes te bereiken. Maar ze hebben nog een kermisattractie. Een serie achter elkaar liggende ronddraaiende staven met een spiraalvorm, suggereren een kolkende zee of rivier. Tussen de golven door komen de bedelnappen zoals de monniken die gebruiken, om beurten naar boven om daarna weer weg te zakken. Ook hier is het leuk geld werpen. Om het geheel nog wat gezelliger te maken, steken ook draakjes af en toe hun hoofd boven de golven uit.
Ik had al geschreven over de scanner en de controlepoortjes bij het hotel in Yangon, maar over het hotel moet ik nog meer vertellen. Het hotel wil dat je bij aankomst een borg van 30 dollar betaalt (terwijl de overnachting al lang betaald is). Een raar systeem dat getuigt van wantrouwen ten opzichte van je gasten waar we niet aan meedoen. Bij de eerste overnachting half december, merken we daar niets van omdat Aung Pan de borg betaalt en terugkrijgt. Bij de tweede overnachting, na terugkomst van het Inle meer, checken we zelf in en beginnen ze over de borg. Wij leggen uit dat we vorige keer geen borg betaald hebben, het idee onzinnig vinden, alles van te voren betaald hebben en verwijzen ze naar de lokale agent. Na een minuut of tien volhouden, mogen we zonder borg binnen, maar de volgende ochtend willen ze Aung Pan spreken. Rik staat erbij en verstaat natuurlijk niets van het gesprek, maar vangt duidelijk het woord 'deposit' op. Aung Pan maakt zich behoorlijk kwaad, niet alleen over de borg, maar ook omdat hij lang moest wachten op een groot vertrekkend reisgezelschap waarvan iedereen zijn borg terug moest krijgen, zodat hij niet voor elkaar kreeg dat onze bagage bij de kamer opgehaald werd. Nu, voor onze laatste nacht, checkt Aung Pan weer voor ons in en we kunnen wel raden waar de lange, boze discussie over gaat. We hebben geen sleutel, maar er verschijnt een manager ten tonele, een teken dat het echt leuk begint te worden. De manager heeft alle studieboeken goed doorgelezen: de klant vriendelijk benaderen, het beleid nog een keer uitleggen en de tegemoetkoming aan de klant nog even in de achterzak houden. Ons antwoord: 'Wij betalen geen borg en zijn niet geïnteresseerd in uw beleid' staat duidelijk niet in de studieboeken. Hij haalt hoopvol de tegemoetkoming uit de achterzak: voor deze keer hoeven we niet te betalen, maar als we nog een keer komen dan.... Zo'n inkopper is gemakkelijk: als hij zijn borgbeleid handhaaft, komen wij natuurlijk nooit meer naar zijn hotel. We verwachten dat de manager vanavond nog eens zijn studieboeken erop naslaat om te lezen waar zijn benadering gefaald heeft.
Morgen is echt ons laatste dagje van de heel lange reis. We stappen om half zes in het vliegtuig en worden om twee uur opgehaald bij het hotel. Morgen gaan we nog even de stad in en misschien naar de dierentuin. Omdat het een goede gewoonte is geworden te zorgen dat de rondzendbrief eerder thuis is dan wij, schenk ik jullie ons laatste dagje en de terugreis. Voordat ik af ga sluiten onze hartelijke dank voor jullie geduld met mijn ellenlange brieven en dank voor alle reacties die we gekregen hebben.