Rondzendbrieven Zuid-Oost Azië 2015-2016 > Rondzendbrieven > brief 8: Myanmar 1
Achtste rondzendbrief Zuid-oost Azië 2015-2016

Achtste rondzendbrief Zuid-oost Azië 2015-2016

[Verzonden op 28-12-2015 vanuit Mandalay]

Deze keer een vierde, niet vrolijke foto van de zielige aapjes in Myitkyina (zie verderop) om jullie allemaal te laten zien hoe slecht deze dieren het hebben.

Naar Yangon

De zevende brief is nog niet de deur uit. Hij ligt wel klaar, maar we zitten nu in het uiterste noorden van Myanmar en daar is geen internet. Omdat ik alweer dagen achterloop, is het toch tijd om alvast aan de achtste brief te beginnen. In de zevende brief heb ik aangekondigd dat we naar Yangon in Myanmar zouden vliegen. Inmiddels zijn we al een paar dagen in Myanmar. De vlucht van Bangkok naar Yangon verloopt soepel. Piet, onze Thaise gids, is zo goed en zorgzaam. Hij checkt onze bagage in en regelt de boarding passen. Het is dat hij niet door de security check mag, anders had hij ons in de goede vliegtuigstoel gezet. De immigratie in het nog steeds strenge Myanmar verloopt verrassend soepel. Dankzij onze in Nederland aangevraagde visumbrief hoeven we niet langs de drukke 'visa on arrival' en bij de paspoortcontrole krijgen we zonder enige bijbetaling en zonder enig bezwaar, onze visumstempels. Onze visumbrief is maar voor 28 dagen geldig, terwijl we – met aankomst en vertrekdag meegeteld – 29 dagen in Myanmar zijn. Ook daar doen ze niet moeilijk over. Bij vertrek mogen we voor 3 dollar een dag bijkopen. In de hal staat Aung Pan ons op te wachten om ons naar ons hotel te brengen.

De stad is in alle opzichten weer heel anders. We zien vooral auto's en dan ook nog in straatjes die helemaal niet op autoverkeer berekend zijn. De straten zijn vol en rommelig en behalve alle straatstalletjes met eten, brillen, riemen enz., zien we ook handlezers en verkopers van vage flesjes medicijnen. Er zijn wel enkele fietstaxi's maar niet heel veel; gewone fietsen zie je ook weinig. De overal aanwezige scooters zijn hier afwezig. Sinds een tijd geleden de regering vreesde voor een aanslag op een van haar belangrijke leden, zijn scooters uit de stad verbannen. De enigen die nu nog op een motor mogen rijden zijn de mensen die voor de veiligheidsdienst werken en de postbodes. Verder rijden ze hier als oud Engelse kolonie niet links maar rechts, maar vrijwel alle auto's hebben toch het stuur aan de rechterkant. De dictator, generaal Ne Win, die van 1962 tot 1981 aan de macht is geweest, liet zich raden door een tovenaar die zwarte magie bedreef. Hij beval de heerser dat hij – om niet nader genoemd onheil af te weren – een ingrijpende maatregel moest nemen. Zo gebeurde het dat in 1972 het verkeer dat volgens Engelse traditie links reed, opeens aan de andere kant van de weg moest gaan rijden. Veel tweedehands auto's komen uit Japan waar ze links rijden, en hebben het stuur dus nog steeds aan de verkeerde kant. Om ongelukken te voorkomen hebben de bussen naast hun bestuurder aan de rechterkant, een bijrijder aan de linkerkant die de chauffeur meedeelt wat hij wel kan zien en de chauffeur niet. Zo stimuleer je de werkgelegenheid.

Over Myanmar

Voor ik verder ga met onze reis eerst wat achtergrondinformatie over Myanmar. In de late 9e eeuw vestigden de Bamar zich in Bagan als een van de vele met elkaar concurrerende stadstaten. Pagan – ik weet ook niet waarom het toen Pagan en nu Bagan heet – groeide uit tot een belangrijke staat, veroverde naburige stadstaten en zo ontstond in de 11e eeuw het eerste verenigde rijk in de Irrawaddy vallei: het Pagan koninkrijk. In de 12e en 13e eeuw waren het Pagan rijk en het Khmer rijk de belangrijkste machten in Zuidoost-Azië. De herhaalde Mongoolse invasies eind 13e eeuw brachten het Pagan rijk in 1287 definitief ten val. Een aantal van de Mongoolse strijders, de Shan, bleven achter en vormden hun eigen Shan staten. Hierna volgde 250 jaar van politieke verdeeldheid, waarbij soms rijken of rijkjes ontstonden die later weer instortten. Ondanks dat ontwikkelde de regio zich wel op cultureel gebied en de 16e eeuw wordt wel beschouwd als de culturele gouden eeuw van Birma.

In de 16e eeuw slaagden koning Tabinshwehti van het aanvankelijk niet zo belangrijke Taungoo erin de veel machtigere Hanthawaddy te verslaan. Zijn opvolger Bayinnaung wist het rijk uit te breiden en zo ontstond het allergrootste rijk dat ooit in Zuidoost-Azië bestaan had. Het grote rijk hield niet lang stand en viel in 1599 volledig uit elkaar, maar hergroepeerde zich en in de 17e eeuw ontstond een beter beheersbaar rijk dat Onder en Boven Birma omvatte. Erg stabiel is het rijk nooit geweest en geplaagd door vele oorlogen was het rijk zo verzwakt dat de Britten in drie achtereenvolgende Engels-Birmese oorlogen tussen 1824 en 1885, geheel Birma wisten te veroveren.

De Britse overheersing bracht grote veranderingen op sociaal, economisch, cultureel en administratief gebied. Vanuit India kwamen veel mensen om hier als soldaat, bediende, bouwvakker of handelaar te werken en samen met de Engels-Birmese gemeenschap domineerden ze het leven in Birma. De weerstand tegen de koloniale overheersing was sterk en werd gevoed doordat de Britten geen respect hadden voor de Birmese cultuur. Zo weigerden ze om bij de tempel hun schoenen uit te trekken, wat er toe leidde dat de boeddhistische monniken de voorvechters van de onafhankelijkheid werden. In 1940, voordat Japan officieel aan de Tweede Wereldoorlog meedeed, richtte Aung San het Birmese Onafhankelijkheidsleger op. In maart 1942 viel Japan het land binnen. De Britse overheid werd onder de voet gelopen en toen na zware bombardementen door de geallieerden in 1944, de Japanners in juli 1945 het veld moesten ruimen, was er weinig van het land over. Tijdens de Japanse bezetting sneuvelden tussen de 170.000 en 250.000 burgers.

Na de Tweede Wereldoorlog, in 1947, sloot Aung San tijdens de historische Panglong conferentie met leiders van etnische minderheden het zogenaamde Panglong akkoord voor een onafhankelijk en verenigd Birma. Aung San werd de leider van een soort overgangsregering, maar werd door politieke rivalen in juli van hetzelfde jaar vermoord, samen met een aantal andere leden van het kabinet. Op 4 januari 1948 werd Birma een onafhankelijke republiek met de naam Unie van Birma. De democratisch geregeerde Unie van Birma was weinig stabiel door binnenlandse conflicten over etnische en nationalistische kwesties, economische belangen en politieke stromingen. In 1962 vond een militaire coup plaats en de aldus gevestigde junta onder leiding van generaal Ne Win, hief alle democratische bestuursorganen en -middelen op, inclusief de grondwet, en de militaire junta trok alle politieke en bestuurlijke macht naar zich toe. De productiemiddelen werden genationaliseerd, het economisch beleid gecentraliseerd en alle onafhankelijke berichtgeving werd verboden. Het land gleed af tot een van de meest arme landen ter wereld.

In 1988 leidden de economische misstanden en de onderdrukking door de junta tot massale demonstraties voor democratie, die bekend geworden zijn als de 8888-opstanden. Veiligheidstroepen doodden duizenden demonstranten. De regering stelde de State Law and Order Restoration Council (SLORC) in en schreef krijgsrecht in het land voor. In 1989 veranderde de SLORC de naam van het land naar Unie van Myanmar en schreef voor 1990 vrije verkiezingen uit; de eerste in 30 jaar. De verkiezingen werden met 392 van de 492 zetels overtuigend gewonnen door de National League for Democracy (NLD), de partij van Aung San Suu Kyi, dochter van de vermoorde generaal Aung San. De junta weigerde echter deze uitslag te erkennen en bleef aan de macht. Na de verkiezingen werden veel leden van de NLD gevangen gezet en Aung San Suu Kyi heeft twintig jaar lang huisarrest gehad. In 1991 kreeg zij de Nobelprijs voor de Vrede toegekend. Op 13 november 2010 werd haar huisarrest opgeheven. Ondanks het machtsvertoon van de centrale overheid bestond (en bestaat er nog steeds) verzet. In de grensgebieden met Thailand voeren lokale etnische groepen al jaren een guerrillaoorlog met het Birmese leger.

Eind september 2007 kwam een geweldloze protestbeweging van een groeiend aantal boeddhistische monniken op gang voor meer democratie. Steeds meer burgers voegden zich bij hen. Ze flankeerden de monniken om zo niet alleen hun oproep te ondersteunen maar ze ook lijfelijk te beschermen. Dit plaatste de regering voor een groot dilemma. Monniken hebben een hoge, bijna heilige status en groot gezag waar het morele waarden betreft. Zonder ingrijpen zou hun actie tot grote, wellicht onbeheersbare onlusten in het gehele land kunnen leiden. Het – gewelddadig – neerslaan van de beweging zou tot hetzelfde kunnen leiden. In het voeren van overleg, dat tot compromissen zou kunnen leiden, had de overheid zich nooit bekwaamd. Op 26 september greep het leger in, toen de protesterende menigte probeerde de Sule Pagode in Yangon te bereiken. Er vielen enkele doden en zo'n 200 monniken en burgers werden opgepakt. Op 27 september bestormden veiligheidstroepen 's nachts twee kloosters en opnieuw werden rond de 200 monniken gearresteerd. Op 1 oktober kwamen berichten naar buiten over duizenden doden en massale executies door het leger. Gevluchte overgelopen officieren claimden dat veel monniken in de jungle waren geëxecuteerd. Op 5 oktober werd verklaard dat er 200 gevangenen waren vrijgelaten en de Myanmarese ambassadeur bij de VN meldde de Veiligheidsraad dat er meer vrijlatingen zouden volgen. Zijn verklaring had mogelijk als doel een interventie van de Veiligheidsraad te voorkomen.

In 2008 werd een constitutie referendum gehouden en in 2010 werden, onder de nieuwe grondwet verkiezingen gehouden. De door de militairen gesteunde Union Solidarity and Development Party claimde de overwinning met 80% van de stemmen, maar de meerderheid van de officiële waarnemers bestempelde de verkiezingen als frauduleus. Op 31 januari 2011 trad een nieuwe grondwet in werking, die formeel een einde maakte aan het militaire bestuur. De eerste bijeenkomst van het nieuw opgerichte parlement vond plaats en Thein Sein werd verkozen tot president van Myanmar, het eerste civiele staatshoofd van Myanmar in bijna 50 jaar. Waarnemers hebben opgemerkt dat veel leden van het parlement alsmede de nieuwe president ex-militairen zijn die voor de verkiezingen ontslag hebben genomen bij het leger om plaats te kunnen nemen in de 'civiele' regering. De internationale gemeenschap betwijfelt dan ook de impact van de staatkundige veranderingen. Toch zijn er rond en na de bestuurswisseling ontwikkelingen in gang gezet die lijken te duiden op meer burger- en politieke rechten. In november 2010 werd Aung San Suu Kyi vrijgelaten, verschillende politieke gevangenen kregen amnestie vanaf 2011 en in januari 2012 kwam het tot een wapenstilstand tussen de Birmese regering en de KNU, een rebellengroep van het Karen-volk. Gebeurtenissen als deze worden met voorzichtig optimisme begroet. De Europese Unie schortte de meeste sancties tegen Myanmar een jaar op om de democratische hervormingen in Myanmar te stimuleren. Het wapenembargo bleef wel van kracht.

Ondanks de verbeteringen is de situatie nog verre van ideaal. Myanmar is bijvoorbeeld een van de grootste opium producenten in de wereld en goed voor 25% van de wereldproductie. Daarnaast produceert het in grote hoeveelheden veel andere illegale drugs waaronder amfetaminen. Onder grote internationale druk is de opium productie in 2002 officieel in de ban gedaan, waardoor de papaverboeren brodeloos zijn geworden. Opium en LSD wordt echter nog steeds in grote hoeveelheden verkocht aan Thaise en Chinese handelaren die ze in Azië en Europa op de markt brengen. De regering ontkent dit, maar geeft wel toe problemen te hebben met smokkelaars van deze producten.

Myanmar is een groot land met een oppervlakte van 680.000 km2, ongeveer 16 keer zo groot als Nederland. Met zijn bevolking van 53 miljoen mensen, is het land dus niet erg dicht bevolkt. In het noorden vormt het Hengduangebergte (een oostelijke uitloper van de Himalaya) de grens met China. Khakabo Razo in de provincie Kachin is met zijn 5881 m de hoogste berg van het land. De Irrawaddy (of Ayeyarwaddy) rivier is de langste rivier en komt na een reis van 2170 km door Myanmar uit in de Golf van Martaban. De meeste bewoners van Myanmar leven in de vruchtbare vallei van de rivier. Myanmars trage economische ontwikkeling heeft ervoor gezorgd dat de natuur relatief onaangetast bleef en ecosystemen bewaard bleven. Ongeveer 50% van het land wordt bedekt door bossen. Aan de kust is er een mangrove-begroeiing. In de hoger gelegen gebieden zijn er bossen van eiken- en dennenbomen. In het centrum van het land ligt een relatief droog gebied waar de begroeiing bestaat uit struiken, grassen en cactussen. De economische ontwikkelingen in Myanmar hebben ook hun weerslag op de natuur. Daarnaast heeft de regering en militaire organisatie weinig oog voor natuurbehoud. De nieuwe bosbouwwet die sinds 1995 geldt, vormt een serieuze bedreiging door afname van het bosgebied en aantasting van de leefomgeving van planten en dieren. Tijger, beer en olifant komen hier nog op sommige plaatsen in het wild voor en Myanmar kan zich laten voorstaan op 800 vogelsoorten.

Yangon

Terug naar de reis en naar onze aankomst in Yangon. In Yangon verspillen we geen minuut. Na aankomst om half drie in het hotel krijgen we 40 minuten de tijd en dan moeten we klaar staan voor de stadsexcursie. Het is even haastwerk, want sinds het ontbijt om half zes hebben we niets meer te eten gehad, dus we moeten niet alleen even ompakken van de vliegtuigstand naar de stadstand, maar ook nog kyats (lokaal geld), water en iets te eten zien te krijgen. Met een lunchpakketje voor in de auto stappen we weer in om in de stad een en ander te bekijken. We zien de enorme liggende Boeddha van 62 m lang en met een maximum hoogte van 13 m. Zijn voeten zijn 9,5 m bij 3,20 meter en op de voetzolen staan 108 symbolen die te maken hebben met gebeurtenissen uit het leven van Boeddha. Zijn we gewend Boeddha's in tempels te zien, deze Boeddha ligt in een soort beurshal met evenveel opsmuk als de gemiddelde beurshal.

In Yangon hebben we te maken met strenge Boeddha's. Is het overal genoeg om je schoenen uit te doen, Boeddha houdt hier ook niet van sokken, dus die moeten ook uit. Heel naar, want de vloeren zijn behoorlijk smerig en je krijgt ongelofelijk vieze voeten. Sokken worden normaal ook vies, maar daar hebben we al sinds jaar en dag de tempelsokken voor. Tempelsokken zijn sokken die nergens meer voor deugen en die je over je gewone sokken aandoet als je een tempel binnengaat. Na het bezoek stop je de vieze tempelsokken (binnenstebuiten) in een zakje en aan het eind van de reis zijn de tempelsokken rijp voor de prullenbak. Hier helpen tempelsokken niet, maar de gids biedt zeer goede service. Na elk tempelbezoek krijgen we een vochtige tissue waarmee we de ergste viezigheid van de voeten kunnen vegen voor we weer verder gaan.

Natuurlijk bezoeken we ook de beroemde Shwedagon Pagode. De pagode is al erg oud. Alle historische bewijzen die er op duiden dat de tempel tussen de 6e en de 10e eeuw gesticht is ten spijt, wordt de begingeschiedenis van de pagode gesteld op meer dan 2600 jaar geleden. Twee broers, Taphussa and Bhallika, die voor zaken naar India reisden, ontmoetten daar de Boeddha. Ze raakten onder de indruk van alle lessen van Boeddha en werden zulke vrome boeddhisten dat Boeddha ze acht van zijn haren in een kistje schonk. Hij gaf ze de opdracht om die haren op dezelfde heuvel te bewaren als waar de relikwieën van de vorige drie Boeddha's lagen. De broeders keerden met het kistje weer terug naar Yangon dat toen Okklalapa heette en werden warm verwelkomd door de koning. De koning die erg oud en erg wijs was, wist dat de plek op de Singuttaraheuvel moest liggen, maar niet precies waar. Nadat ze jaren tevergeefs gezocht hadden, besloot een nat-geest genaamd Sularata de koning te helpen. De nat die al miljoenen jaren oud was – zijn ogen moesten met boomstammen open gehouden worden – was getuige geweest van het bezoek van de drie voorgaande Boeddha's en wist zich de plek nog te herinneren. En op deze plek werd toen de Shwedagon pagode gebouwd. Dat het kistje echt bijzonder was, mag blijken uit wat er gebeurde toen de koning het kistje met de haren opende: Uit de haren schoten lichtstralen naar de hemel boven en de hel beneden; blinden konden zien, doven konden horen en de stommen spraken duidelijke taal, de aarde schudde, het regende edelstenen tot iedereen er kniediep in stond en alle bomen stonden volop in bloei.

Wij bezoeken het complex tegen zonsondergang met mooi avondlicht en de 99 m hoge gouden stupa met 5448 diamanten en 2317 robijnen glinstert steeds weer anders in het veranderende avondlicht. Behalve de stupa is er veel meer te zien. Er zijn acht tempeltjes voor de dagen van de week, waarbij een dier en een planeet hoort. Tellen we normaal zeven dagen in de week, als je er acht nodig hebt, splitst je de woensdag in tweeën en ben je klaar. Naast de tempeltjes zijn er ongelofelijk veel gebedshallen met talloze boeddha's in verschillende standen en met verschillende handstanden.

Er hangt ook een enorme klok en die klok heeft al veel meegemaakt. In de tijd dat Myanmar nog een Britse kolonie was, waren de Britten wel geïnteresseerd in de Maha Gandha klok, een bronzen klok van 23 ton. Die konden ze mooi omsmelten tot kanonnen. Tijdens hun poging om de klok te verschepen, viel de klok in de rivier. Alle Britse pogingen om de klok weer op te diepen uit de rivier liepen op niets uit. De lokale bevolking bood aan te helpen op voorwaarde dat als ze de klok weer op konden duiken, de klok teruggeplaatst zou worden in de tempel. De Britten die ervan overtuigd waren dat als het hun niet gelukt was het de Birmanen zeker niet zou lukken, vonden dat goed. Duikers schoven bamboestok na bamboestok onder de klok, tot er een groot, stevig bamboevlot onder de klok lag en vervolgens brachten ze het vlot met klok weer boven. Nu hangt de klok weer trots in zijn eigen toren. Aan de wanden hangen schilderijen die zijn hele geschiedenis uitbeelden.

Myitkyina

Na een middag Yangon gaan we alweer verder. Niet dat we al uitgekeken zijn in Yangon, maar we gaan naar het noorden van Myanmar en de vluchten gaan maar een paar keer per week. Vandaar dat we nu eerst naar de staat Kachin vliegen en later nog in de buurt van Yangon gaan rondkijken. De Kachin staat ligt in het uiterste noorden van Myanmar, grenst aan China/Tibet en India, en is erg bergachtig. De bergen vormen de meest oostelijke uitlopers van de Himalaya. De Kachin vormen de grootste etnische groep hier, maar er wonen heel veel andere etnische groepen in Kachin. Myanmar heeft een rijke etnische diversiteit en telt meer dan 100 verschillende bevolkingsgroepen. De Kachin zijn overwegend christelijk en de huizen zijn dan ook versierd met kleurige spandoeken met 'Merry Christmas and a Happy New Year' en met wit papier omwikkelde dunne boompjes met ballonnen. In de winkels kan je levensgrote kerstmannen kopen die op een gitaar of een saxofoon spelen.

Onze eerste stop in het noorden is in Myitkyina (spreek uit als mietsjiena), de hoofdstad van Kachin. Na een tussenstop in Mandalay komen we om half vier in Myitkyina aan waar Djin ons op staat te wachten. We moeten eerst naar de immigratie en daarna naar buiten omdat daar de bagage komt. Dat gaat hier anders dan je gewend bent. De bagagekarren komen pas als het vliegtuig al lang weer vertrokken is. Ze zitten hier kennelijk niet ruim in de bagagekarren, dus de bagage die uit het vliegtuig komt, wordt eerst op de grond gezet, dan wordt de bagage die nieuw in het vliegtuig moet vanaf de bagagekarren in het vliegtuig geladen en dan pas kan de aangekomen bagage op de inmiddels lege karren geladen worden. Die worden naar een soort parkeerplaats geduwd en daar staat iedereen om het karretje heen om op vertoon van de bagagelabel zijn bagage terug te krijgen.

Met de bagage gaan we eerst naar het hotel. Onze hotels zijn – afgezien van de homestays – doorgaans luxe en comfortabel. Dat geldt niet voor dit hotel. In onze reisgids stonden de kamers al omschreven als klein en niet schoon en beide feiten kloppen. Waarschijnlijk logeerden hier vroeger regeringsfunctionarissen in wat toen gold als een luxe hotel. De gangen zijn kaal en onze kamer is afgeleefd en ongezellig. In de kamer is een smalle kast met daarnaast een verschimmelde koelkast. De lakens – die Rik na ze uitvoerig besnuffeld te hebben, schoon heeft verklaard – zijn samengesteld uit aan elkaar genaaide repen oud laken. Ook in de verstelde lakens zijn al jaren geleden de slijtgaten gevallen. De badkamervloer is altijd nat, waarschijnlijk omdat er ergens iets lekt. De douche zit onafgeschermd tussen de wastafel en de wc in. Als je doucht, moet je het toiletpapier verwijderen, anders heb je daar later niets meer aan.

Myitkyina doe je niet zozeer aan voor de stad zelf, maar vooral voor de mensen en de omgeving. We bezoeken een dorpje vlakbij en 's morgens vroeg de markt van Myitkyina zelf. Zowel in het dorpje als op de markt kijken we onze ogen uit. Allereerst loopt een groot deel van de mensen in de wikkelrokken die je in heel Myanmar ziet, maar hier hebben ze hun eigen stoffen met speciale patronen die we ook in winkels te koop zien liggen. De mensen hebben duidelijk Chinese trekken, terwijl we ook Indiaas aandoende mensen zien. Zowel de mannen als vrouwen hebben een soort klei op hun gezicht en dat dient ter verfraaiing (eigenlijk een soort make-up). Later leren we dat het pasta is die gemaakt is van de bast van de Tanaka boom waar een heel dun en klein stukje goudpapier aan is toegevoegd. Het leuke is dat in deze streek nog weinig toeristen komen. We zijn de enige westerlingen die hier rondlopen en we worden ook echt als een soort exotische dieren beschouwd en nagestaard.

We doen tijdens onze dag in Myitkyina verschillende bezienswaardigheden aan. Zo gaan we ook naar Myitsin waar twee rivieren, de May Kha en de Mali Khai, samenkomen en zo de machtige Ayeyarwaddy (of Irrawaddy) rivier vormen. Het is landschappelijk een mooi punt met op de voorgrond de twee rivieren en op de achtergrond de hoge bergen. Wat onze dag in Myitkyina wel heel grondig bederft, is de serie zielige apen in gevangenschap die we zien. Bij een soort vermaakscentrum zien we de eerste aap. Hij zit met een ketting om zijn middel in een kleine, armoedige kooi die volledig van gaas is. Hét vermaak hier is om de aap te laten schrikken, zodat hij gaat krijsen. Bij Myitsin wordt het nog erger. Een klein, nog heel jong aapje zit met een kort touwtje om zijn middel aan een paal gebonden. Het arme diertje is helemaal in paniek en piept en jammert aan een stuk door. Het is zo'n verdrietig gezicht. Als Djin vraagt of we het uitzicht mooi vinden, zeg ik dat het uitzicht wel mooi is, maar dat er iets heel erg verkeerd is hier. Hij zegt dat mensen dat hier nog moeten leren. Ik verzeker hem dat zolang apen nog zo gehouden worden er geen westerse toerist hier wil komen en dat ik ook al mijn vrienden zal vertellen wat voor vreselijks hier is.

Apenkooi bij christelijk monument

Apenkooi bij christelijk monument

Bij een christelijk monument – een heilige berg, dus kennelijk zit er nog een scheutje animisme door het christelijke geloof – zien we de derde apenkooi. Hier zijn twee grote gazen kooien met meerdere apen erin. De vloer van de kooi ligt bezaaid met lege snoep- en chipszakken, normaal eten is er niet. Als je met stokken op de kooien slaat, reageren de apen erg heftig en oh, oh, wat is dat leuk. Djin moet er vreselijk om lachen. Ik leg hem nogmaals uit dat dit pure dierenmishandeling is en dat je zo geen dieren hoort te houden. Hij geeft me gelijk, maar er dringt niets door, want twee tellen later staat hij weer hartelijk te lachen.

Laat ik maar gelijk verder gaan met Djin. Tot nu toe hebben we steeds uitstekende en erg aardige gidsen gehad. Dat geldt niet voor Djin. Dat zijn Engels behoorlijk onverstaanbaar is, willen we hem vergeven, maar het is ronduit een hork en bovendien is hij vals. De eerste dag gaan we ergens eten en ritselt hij dat wij zijn eten betalen. We denken dan nog dat het zijn onbeholpen Engels is en bovendien gaat het om een bedrag van niks, dus we zoeken er verder niets achter. De volgende dag komt hij allereerst te laat en bij het vermaakscentrum met de eerste zielige aap, wil hij ons bij vertrek zelf laten betalen, omdat het 'extra' is. Dat is helemaal niet zo en dat weet hij ook, want als we onze reisbeschrijving laten zien, gaat hij meteen overstag en betaalt hij. Het gaat om een bedrag van nog geen euro, maar van een gids die de kluit belazert, houden we niet. Bij Myitsin wijst hij ons een boom aan en zegt dat we daar in de schaduw moeten gaan zitten. Wat is er aan de hand? Meneer heeft zeep gekocht en wil hier in de rivier in bad en of wij maar even boven bij de boom willen gaan zitten wachten tot hij uit gebadderd is. Ook gidsen hebben recht op een bad op zijn tijd, maar je gasten daar midden op de dag op laten wachten – wat we natuurlijk niet doen – is toch een tikkeltje vreemd. Zijn reactie op de apen helpt ook al niet mee om onze mening over hem in positieve zin bij te stellen. Als hij dan ook nog op de dag van vertrek, als we met het vliegtuig verder naar het noorden, naar Putao moeten, niet komt opdagen en veel te laat belt dat hij nog veel later komt, staat hij bij ons definitief op de zwarte gidsenlijst.

Putao

Kortom aan Myitkyina houden we niet louter positieve herinneringen over en zolang aapjes er zo slecht gehuisvest zijn, zouden we ook iedereen af willen raden om erheen te gaan. In Putao (spreek uit Poeta-oo) is alles beter. Tannai is een erg aardige gids die als hij hoort dat we graag naar vogels kijken, helemaal enthousiast wordt en voortdurend vogels voor ons vindt. Het hotel is een verademing na Myitkyina. We hebben een eigen houten huisje met veranda op een heerlijk groen terrein vol grapefruit en sinaasappelbomen en de staf heeft zich ten doel gesteld zijn gasten optimaal te verwennen en in de watten te leggen.

In het noorden van Myanmar reis je niet zomaar. Van te voren is voor ons een vergunning aangevraagd en in elk dorpje waar we komen moeten we aangemeld worden. Op het vliegveld van Putao komt de immigratie official meteen op ons af – wij zijn de enige herkenbare toeristen – en vraagt of we wel een gids hebben. Bij de immigratie ligt al een kopie van ons paspoort en moet veel ingevuld worden. Er is een stapel met vergunningen voor ons en in elk gehucht moeten we een van de vergunningsformulieren inleveren. Op het vliegveld horen we van een baptistenmissionaris die in Myitkyina woont – en nota bene met een lokale vrouw getrouwd is – dat ook hij lang niet overal mag komen en dat hij speciale permissie nodig heeft om een huis binnen te mogen gaan. Waarschijnlijk heeft dat niet alleen te maken met de ligging zo dicht bij de grens met China, maar ook met het feit dat er tussen de christelijke Kachin en de regering van Myanmar herhaaldelijk gewelddadige conflicten zijn geweest.

's Middags maken we een wandeling in de omgeving van Putao. Het is een ontzettend groen dorp en het valt op hoe schoon en verzorgd alles er hier uitziet. De huizen zijn in goede staat, de bamboewanden zijn in een zorgvuldig uitgewerkt patroon gevlochten en de wanden zijn geverfd. Op de erven zien we aangelegde tuintjes in plaats van ordeloze rommel. De straten zijn brede graspaden en er ligt heel weinig rommel op straat. Ook de koeien zien er hier veel beter uit, met glanzende vachten en goed doorvoede lijven. Nergens zie je hier van die scharminkels met uitstekende botten. Omdat Tinnai een erg scherpe blik heeft, zien we tijdens de wandeling ook heel wat vogels.

Markt Putao

Markt Putao

Hier in het noorden komen nog weinig toeristen. Dat merk je vooral aan de reactie van de mensen en de kinderen. Iedereen zegt vriendelijk gedag en mensen vinden het leuk als je ze wilt fotograferen. Kindertjes zwaaien enthousiast naar ons. Het leukste is wel de ontmoeting met de groep verpleegsters. Ze staan samen op het terrein van het ziekenhuis wat te smiespelen en kennelijk heeft een het aangedurfd om naar de weg te lopen waar wij aankomen. We groeten elkaar vriendelijk en heel de meidengroep moet daar verschrikkelijk om giechelen inclusief de dappere held die 'hello' durfde te komen zeggen. Als we met kijker en fototoestel naar een vogel staan te kijken, staat een plukje kinderen gebiologeerd naar ons te staren. Waarschijnlijk vragen ze zich af wat wij toch in hemelsnaam aan het doen zijn. Als ik ze mijn vogelgids laat zien, wordt er ademloos gekeken naar al die gekleurde vogeltjes in het boek. Een slimmerik wijst op een goed moment naar de boom. Heel juist jongeman, daar zitten de vogels.

Onze trekking rondom Putao is geweldig. Het is een afwisselende tocht met stukjes wandelen en boottochten door een prachtig groene omgeving met uitzicht op hoge met sneeuw bedekte bergen. Dankzij Tannai zien we opnieuw erg veel vogels. In deze streek worden veel zuidvruchten als sinaasappel, grapefruit en pomelo gekweekt en bij onze lunch bij een guesthouse onderweg, krijgen we vers van de boom geplukte grapefruit en sinaasappel. Onze trekking vinden wij heerlijk, maar is voor echte avonturiers waarschijnlijk veel te alledaags. Zoek je meer spanning en sensatie kan je hier ook terecht. Je kan een tocht maken naar het noordelijke Khakaborazi Nationale Park, genoemd naar de hoogste berg van het land die in dat park ligt. Je moet dan twee dagen op de motor tot je niet meer verder kan, dan 10 dagen lopen tot het laatste dorp en dan van daaraf vijf dagen lopen tot je bij het basiskamp bent. Daarna kan je dan aan de echte beklimming naar de top van de Khakaborazi berg op 5881 m beginnen. Vorig jaar hebben vier groepen dat geprobeerd, waarvan er – vanwege het weer – maar twee daadwerkelijk gestart zijn. Ook die hebben de top niet kunnen bereiken. Twee gidsen zijn wel op weg gegaan, maar nooit meer terug gezien. Voor zulke tochten zijn wij niet in de wieg gelegd. Wij houden het bij gezellige wandelingen en boottochtjes.

Mandalay

Met pijn in het hart nemen we afscheid van het fijne Putao, we hebben het hier echt naar ons zin gehad. We vliegen nu weer zuidwaarts naar Mandalay dat in het centrum van Myanmar ligt. Horen wij normaal nooit tot de groep invaliden, zwangere vrouwen, mensen met kinderen of, zoals hier, monniken die als eerste het vliegtuig in mogen, in Putao mogen wij met voorrang het vliegtuig in. Dat hebben we te danken aan de Britse ambassadeur voor Myanmar. Die zat bij ons in het hotel en vliegt nu ook terug naar Mandalay. Vanwege zijn status mag de ambassadeur als eerste naar het vliegtuig en omdat wij gelijk met hem aangekomen zijn, worden wij samen met de enige andere blanke – de missionaris met zijn vrouw – als zijn gevolg beschouwd en mogen ook mee om in te stappen. Zo zie je maar hoe gemakkelijk het is om belangrijk te worden als je maar de juiste connecties hebt.

Vanuit Mandalay maken we met Soe Aung, onze gids voor de komende dagen, een uitstapje naar Amarapura. Een van de bezienswaardigheden in Amarapura is de U Bein brug over het Taungthaman meer. De brug, die tussen 1847 en 1849 gebouwd is, heeft een lengte van 1,2 km en is de oudste en langste teakhouten brug ter wereld. Het hout waarmee de brug is gebouwd, is afkomstig van het paleis dat in Inwa stond en dat afgebroken is nadat de hoofdstad in 1842 verplaatst werd van Inwa naar Amarapura. De brug staat op 1086 teakhouten pilaren waarvan er inmiddels een paar vanwege de slechte conditie vervangen zijn door betonnen palen.

Op weg naar de eetzaal

Op weg naar de eetzaal

Een andere spectaculaire bezienswaardigheid is het Nahagandaryone klooster. Dat klooster herbergt een van de beroemdste kloosterscholen van Myanmar. Het aantal studenten varieert per jaar, maar ligt zo rond de 1500. De jongste studenten zijn echt nog kinderen en zij zijn de pre-novicen. Daarnaast heb je de novicen (tot 20 jaar) en de monniken (vanaf 20 jaar, bij voldoende kennis). Het enige wat ze hier onderwijzen is de boeddhistische leer. Aan andere vakken – met uitzondering van talen en computerkunde omdat die helpen de leer te verspreiden – doen ze hier niets. Rond half elf 's morgens gebruiken de monniken in de grote eetzaal hun laatste maaltijd van de dag. De eetzaal biedt plaats aan 700 monniken die zich in hun rode gewaad met bedelnap en mok zwijgend in twee lange rijen opstellen. Als het tijd is, schuifelen de monniken nog steeds zwijgend langzaam langs het toekijkende publiek naar de eetzaal waar ze hun eten door vrijwilligers uitgereikt krijgen. Moeten de meeste monniken met hun bedelnap langs de straten om eten op te halen, dit klooster is zo beroemd dat donateurs geld schenken waarvoor eten gekocht wordt. Na het eten komen de meeste monniken nog met wat snacks op hun nap terug. Ze mogen tot 12 uur eten en bewaren de snacks om die op het laatste moment op te eten. Het eten wordt in een enorme keuken bereid. In vier grote teilen wordt alvast de rijst voor morgen bereid en in een wokpan met een diameter van 1,5 m pruttelt de kipcurry. Achter de keuken zit een groep mensen het vlees van een varken in hapklare brokken te hakken. De voornaamste donor hier is de zeer rijke directeur van een groot bedrijf dat in veel handelt. Soe Aung vertelt dat de directeur zijn vroegere werkgever is. Het is een groot Chinees bedrijf. Voor de buitenwereld verhandelen ze wat zaken, maar het grote geld wordt verdiend in de zwarte handel die de buitenwereld niet mag zien. Zouden de monniken weten waar het geld van hun eten vandaan komt?

Iedereen die we hier spreken vindt dat de monniken een zwaar leven hebben. Ze moeten heel vroeg op (half vijf – vijf uur) voor het ontbijt. Na het ontbijt moeten ze dan de straat op om eten te bedelen voor de lunch en na de lunch mogen ze niets meer eten. In de tussentijd moeten ze zich verdiepen in de boeddhistische leer of mediteren. Ze mogen niet werken, ze zijn aangewezen op de giften van de bevolking. In onze ogen valt het allemaal wel mee met dat zware leven. Het grootste deel van de dag lijken ze maar een beetje rond te hangen en niet zoveel omhanden te hebben. Er is natuurlijk ook geen enkele reden waarom ze niet een paar uur later op zouden kunnen staan en zouden kunnen gaan bedelen. Als we vragen waarom ze zo vroeg op moeten, horen we als enige reden dat dat nu eenmaal de regel is. Maar ja, die regels hebben ze ook met z'n allen bedacht. Je kan het jezelf zo lastig maken als je zelf wilt natuurlijk.

Monnik ben je niet voor je hele leven. Dat kan natuurlijk wel, maar de meeste mensen zitten maar voor korte tijd in het klooster. Soms sturen (arme) ouders hun kinderen naar het klooster omdat ze daar onderwijs, huisvesting en eten hebben. In vroeger dagen toen het leger en guerrillabewegingen kindsoldaten ronselden, stuurden ouders vaak uit veiligheidsoverwegingen kinderen naar het klooster. Sommige jongeren gebruiken het klooster als instituut waar ze gratis onderwijs kunnen krijgen en treden dan na vijf of zes jaar en een goede opleiding weer uit. Maar de meeste mensen verblijven nog korter in het klooster. Elke boeddhistische man is het hier aan de religie verplicht om enige tijd als novice en enige tijd als monnik te dienen. De minimumtijd is zeven dagen. Iedere boeddhistische man hier is dus korter of langer in het klooster geweest. Voor vrouwen geldt die regel niet. Veel vrouwen voelen er ook weinig voor om een tijdje als non te leven, omdat je dan je hoofd kaal moet scheren en ook in Myanmar zijn de meeste vrouwen daar niet erg dol op.

Niet alleen monniken zijn welkom in het klooster, iedereen kan er terecht voor gratis onderdak en eten. Het wordt dan wel gewaardeerd als je een donatie geeft, maar als je dat niet kan, is het ook goed. Kloosters zijn hier doorgaans rijk en goed voorzien en overal zijn dekens, kussen en eten voor gasten. Al het geld en eten van de kloosters komt van privé personen, alhoewel leger en regering graag doneren, omdat een goede band met de monniken belangrijk is. Monniken zijn een geheime politieke kracht hier. Monniken hebben een hoog aanzien en het gros van de mensen luistert en handelt naar wat de monniken vertellen. Ze hebben op die manier veel meer invloed op de publieke opinie dan de regering. Vandaar dat leger en regering graag goede vriendjes met ze blijven.

We bezoeken nog meer plekken in Amarapura, maar die sla ik hier maar even over en ik ga verder met wat we nog in Mandalay zelf doen. Allereerst bezoeken we een bronsgieterij en een werkplaats waar ze bladgoud slaan. Allebei heel interessant om te zien, te meer daar we dat nog nooit eerder hebben kunnen bekijken. We doen ook diverse monumenten aan, zoals het fort van Mandalay met de koninklijke paleizen, de Kuthodaw pagode waar de complete Tripitaka – de boeken over het leven en de leer van Boeddha – in 729 marmeren tabletten gegraveerd is en het Shwemawdaw Kyaung, ofwel het Goudenpaleisklooster.

Het Shwemawdaw klooster stond oorspronkelijk binnen de muren van het fort en maakte onderdeel uit van het koninklijk paleis. Toen koning Mindon in 1857 besloot de hoofdstad van Amarapura naar Mandalay te verplaatsen, liet hij het Shwemawdaw paleis afbreken en binnen het paleiscomplex in Mandalay weer opbouwen, waar het onderdeel vormde van zijn privé vertrekken. Nadat hij in het Shwemawdaw paleis overleden was – hij gebruikte het als slaapkamer – liet zijn zoon, koning Thibaw het paleis afbreken en verplaatste het naar zijn huidige plek, buiten het paleizencomplex en buiten het fort. Hij schonk het gebouw als klooster aan de monniken. Waarom wilde hij het paleis weg hebben? Hij was bang voor de geest van zijn vader die nog in Shwemawdaw zou huizen en daar had hij alle reden toe. Koning Mindon had eerst zijn jongere broer aangewezen als troonopvolger. Toen al zijn broers vermoord waren, moest wel een van zijn zonen hem opvolgen. Nu had koning Mindon keuze genoeg, want hij had 54 officiële vrouwen, een niet nader gespecificeerd aantal bijvrouwen en meer dan 100 zonen. Thibaw trouwde een vrouw die bekend was om haar slechte karakter dat ze van haar moeder en grootmoeder had geërfd. Thibaws schoonmoeder zag graag haar dochter (en schoonzoon) op de troon en liet het gros van de zonen van Mindon vermoorden, zodat Thibaw in aanmerking kwam voor de troon. Dat ze na al die moorden bij Thibaw thuis dus een beetje bang waren voor Mindons geest valt te begrijpen. Het paleis/klooster is geheel van teakhout gemaakt en was van buiten geheel bedekt met goudverf, waarvan je nu nog hier en daar kleine stukjes op de buitenkant terug ziet. Het klooster is beroemd om het fraaie houtsnijwerk aan de buitenkant die veel verhalen over Boeddha uitbeelden. Het lijkt erop dat Boeddha na de schoonmoeder van Thibaw, nog steeds wat tegen vrouwen heeft. Zelfs als we voor het houten klooster schoenen en sokken uitgedaan hebben (dat moet hier vrijwel altijd), wil Boeddha geen vrouwen op zijn platform hebben.

Twee dagen op de boot

Na een volle dag in Mandalay stappen we de volgende dag op de boot die ons niet alleen naar Mingun vaart, maar ook nog naar een heel bijzonder uitje. We hebben een mooie grote boot met op het bovendek meer dan genoeg stoelen die we de komende twee dagen helemaal voor onszelf hebben. Waarom gaan we twee dagen met de boot? We varen naar een plek waar we opnieuw de Irrawaddy dolfijnen kunnen zien. Soe Aung heeft bericht gekregen dat de dolfijnen er zijn, dus het programma wordt omgegooid en we varen nu de eerste dag Mingun voorbij en gaan direct door naar de plaats waar we de dolfijnen kunnen zien. Korte tijd nadat we Mingun gepasseerd zijn, duiken al de eerste dolfijnen op en deze keer zien we er echt veel en ook van dichtbij. Soms zwemmen ze wel in groepen van vijf of zes en er zijn ook moeders met jongen bij. We wilden hierheen omdat hier de vissers en de dolfijnen samenwerken. De dolfijnen jagen de vissen op en geven de vissers signalen. Als ze hun staart omhoog steken is dat een teken dat de visser alert moet zijn, want dat de vissen in de buurt zijn. Slaat de dolfijn drie keer met zijn staart op het water dan moet de visser zijn net uitgooien om de vis binnen te halen. Als beloning krijgen de dolfijnen een deel van de vangst zodat ook zij gemakkelijk aan eten komen.

Eerst is dat spektakel beloofd voor de volgende morgen, maar omdat je maar nooit zeker weet of er dolfijnen zijn, worden er nu vissers opgetrommeld om de show te laten zien. Wij gaan in een klein bootje om van dichtbij te kijken, twee vissers gaan in een ander bootje om te vissen. De bootsmannen van beide boten maken een 'rrrr', 'rrr', 'rrr' geluid om de dolfijnen te roepen Verder kloppen ze met een houtje op de zijkant van de boot en slaan ze met hun roeispaan in het water. De motor van de boot blijft grotendeels uit, want dolfijnen houden niet van lawaai. Na korte tjd zien we de dolfijnen verschijnen en in een grote cirkel rond de boten zwemmen, overal een paar dolfijnen. Maar vandaag vinden de dolfijnen het wel gezellig om even langs te komen, maar meewerken, ho maar. Kennelijk hebben ze niet zo'n honger en waarom zou je dan aan het werk gaan. Een keer zien we een dolfijn duidelijk zijn staart recht uit het water omhoog steken richting vissersboot, maar voor de rest zwemmen ze een beetje rond en vinden het wel best. Natuurlijk was het leuk geweest als ze wel meegewerkt hadden aan de show, maar het feit dat je ziet dat de dolfijnen echt geroepen worden en dan met zoveel heel dichtbij komen, is al leuk genoeg. Na een flinke tijd genieten van de dolfijnen en de vissers, varen we weer terug naar onze eigen boot voor de lunch.

Denk niet dat we aan boord verwend worden met luxe eten. Soe Aung heeft eerst gevraagd of we aan boord willen eten, maar later dringt hij erop aan dat we zelf bij de supermarkt voor twee dagen lunch en voor een dag diner kopen. Ontbijt koopt hij voor ons, want dat is inbegrepen. We kunnen wel aan boord eten, maar het eten is er erg duur, zegt hij. We begrijpen het niet helemaal, maar we gaan toch maar mee naar de supermarkt om inkopen te doen. Dan komt de aap uit de mouw. Soe Aung vertrouwt het eten aan boord niet en zegt dat mensen wel eens last van hun maag en diarree krijgen. In dat geval kopen we maar liever iets bij de supermarkt. Zodoende hebben we aan boord vier maaltijden met zacht, zoet witbrood met acceptabele kaas, fruit, begrafeniscake en bekertjes yoghurt en (nog) geen buikloop.

Dorp bij de rivier

Dorp bij de rivier

Na de lunch gaan we op bezoek in een klein dorpje en dat is echt een feest. Allereerst zien we het schooltje. De kinderen hebben pauze en binnen de kortste keren, staat heel de school in een kring om ons heen. Wij zijn kennelijk wel heel merkwaardig bezoek. We groeten de leerkrachten en zwaaien naar de kindertjes. Hier op het platteland heeft de tijd echt stil gestaan. Er is geen elektriciteit, natuurlijk geen internet en alles wordt nog handmatig gedaan. Het voornaamste vervoermiddel is de ossenkar. Wel hebben veel mensen tegenwoordig een eigen TV: een TV die op batterijen werkt, 20 dollar kost en de grootte van een tablet heeft. We komen een mevrouw tegen die een winkeltje heeft en dat graag aan ons wil laten zien. Het winkeltje verkoopt alles en niets. De tafel en de bank worden afgestoft en we moeten gaan zitten. We prijzen haar winkel en haar huis. Iets verderop zit een oudere dame en ik vraag of dat haar moeder is en nu komt het gesprek opeens op gang. Oma gebaart dat ze al 75 is – en iemand die hier zo oud is, is echt een oude oma – en wijst naar de vrouw van de winkel: ja die is van haar. Ze heeft – zeven vingers in de lucht – zeven kinderen en wij zeggen dat ze wel heel sterk moet zijn. Ze maakt duidelijk dat we moeten wachten, snelt naar binnen en komt terug met een foto waarop een blanke vrouw staat. Ze wijst naar de blanke vrouw en dan naar mij. Met hulp van Soe Aung horen we dat de vrouw een Noorse is die speciaal voor de initiatieriten (voor jonge jongens) naar het dorp is gekomen. Oma wijst zichzelf aan en ik de man naast haar en vraag of dat haar zoon is. Ja, en ze wijst ver weg en zegt 'Mandalay'. Kennelijk woont de zoon nu in Mandalay. Vervolgens steekt ze een heel verhaal af, waar we natuurlijk niets van verstaan; ik praat gewoon in het Nederlands terug en zo hebben we een heel gezellig gesprek over een onbekend onderwerp. Ze wijst op mijn rugzakje en ik haal – op aanraden van Rik – mijn opschrijfboekje te voorschijn. Ik geef haar de pen en ze schrijft haar naam in voor ons onleesbare letters, in mijn boekje. Ik scheur een blaadje uit en schrijf voor haar een kort – Nederlands – briefje en geef dat aan haar. Het briefje gaat in haar zak en daarna nemen we hartelijk afscheid.

Een andere vrouw die we bij de akkers met gewassen, via Soe Aung, spreken, vertelt dat ze 3 acres met pinda's en maïs heeft. De pinda's zijn niet voor consumptie, maar worden na drie maanden geoogst voor de olie. Tijdens het gesprek vertelt Soe Aung dat de vrouw ons uitnodigt om terug te komen als ze de pinda's en de maïs geoogst heeft, dan zal ze ons maïs en pinda's geven. Heel lief, maar het zal er niet van komen. Je krijgt hier het gevoel dat iedereen het leuk vindt, dat je belangstelling voor hun dorp en hun leven hebt. Hier ben je nog een welkome gast en niet een lopende bundel geld die geacht wordt souvenirs te kopen.

We slapen vannacht aan boord. Op twee tafels zijn matrassen gelegd en daarop is een keurig bed voor ons gemaakt. Om ons een eigen kamertje te geven, is rondom het bed een dunne doek opgehangen. Over het bed hangt zelfs een klamboe. Als we naar bed gaan krijgen we een blauw hello kitty lampje op batterijen mee. Er ligt een soort dunne deken op de matrassen, maar verder ontbreken de lakens. Op de stoel naast het bed ligt een zak met iets wat eruit ziet als lakens. Een ding lijkt aardig op een kleine tweepersoons dekbedhoes van gladde stof, de twee andere doeken hebben een onbruikbaar formaat. We besluiten dat de gladde hoes ons bovenlaken wordt. Slopen hebben we zelf meegenomen en zo hebben we een prachtig, met zorg voor ons gemaakt slaapkamertje met bed en we slapen heerlijk in ons bootbed.

De tweede dag gaan we opnieuw van boord om een dorpje te bezoeken. In het dorp is het feest, want de nieuwe pagode wordt ingewijd en iedereen is druk met eten maken. De mannen snijden het varken in bruikbare stukken, de vrouwen pellen de knoflook en snijden de tomaten. Op straat komen we een oude man van 82 tegen die een beetje Engels spreekt. Bij het afscheid zegent hij ons. Na het dorpje doen we Mingun aan. Dat had ook in deze brief gemoeten, maar dan vallen jullie boven een veel te lange brief in slaap. Mingun en de rest moet dus maar in de volgende brief.

naar volgende pagina:
volgende: brief 9: Myanmar 2