[26-11-1998]
In Invercargill blijven we één nachtje. De volgende ochtend nemen we de boot naar Stewart Island. Vooral het eerste deel van de overtocht door de Foveaux Street met een catamaran is behoorlijk ruw. Stewart Island is in feite één groot natuurpark en een paradijs voor wandelaars en natuurliefhebbers. Maar wat is dè grote attractie van het eiland: je kan er redelijk gemakkelijk kiwi’s zien.
[26-11-1998]
Foto: het dorp Oban op Stewart Island.
Vanaf de boot gaan we eerst naar ons hotel. We hebben een duur hotel. Eén hotel zat vol, andere hotels namen toen we wilden boeken de telefoon niet op. Omdat we toch onderdak wilden hebben, hebben we dus voor één keer een dure accommodatie. Eerste tegenvaller is dat we geen eigen wc en badkamer hebben. Voor ons dure geld hebben we net als in elk backpacker hostel een gemeenschappelijke wc en douche. We komen om 11 uur aan, maar nee, onze kamer is dan niet klaar. We kunnen in de lounge wachten. Zo tegen 1 uur is de kamer dan klaar. Eerst gaan we braaf naar de lounge, maar we hebben zo de schurft in, dat we teruggaan naar de receptie, onze rugzakken uit de opslag halen, en tegen de verbouwereerde receptioniste zeggen dat we echt geen zin hebben om zo lang op de kamer te wachten. En zo lopen we het dure hotel weer uit.
We zitten nu veel beter. In een groot huis, dat ‘backpacker-hostel’ heet, maar in feite een pension is. Met kanten kleedjes op tafel, koperen lijstjes om de lichtknopjes, ruches aan het dekbed en geen andere gasten. Vanuit de huiskamer (onze huiskamer) kijk je recht uit op de baai. En dat alles voor veel minder geld. Grappig is dat het enige fatsoenlijke restaurant bij het hotel zit, waar we kwaad weggelopen zijn. We zeggen de receptioniste vriendelijk gedag als we ’s avonds gaan eten. Het eten is meer dan uitstekend.
[26-11-1998]
Vanaf ons nieuwe hostel gaan we op pad om de Kiwi-tour te boeken. Helaas, helaas, grote domper. De tour zit helemaal vol. We kunnen niet mee. Dat valt erg tegen. We hebben gehoord dat je ze ook zelf kan zoeken. Kan dat en waar? Dat kan wel. Bij Masonberg aan de andere kant van het eiland. Daar moet je dan met een vliegtuig (!) heen. Je kan ook met de boot, maar alleen met hoog water. Verstandig is dan om in Mason bay in de hut te overnachten (meer kans op kiwi’s). De hut is vier uur heen en vier uur terug lopen vanaf boot of vliegtuig. In de hut is niets, dus eten, pannen, slaapzakken e.d. moet je dan meesjouwen. We hebben noch pannen, noch slaapzakken bij ons, dus die moet je dan huren. Voor de hut moet je betalen, maar dat betekent niet dat je dan een slaapplaats hebt. Wie het eerst komt, het eerst maalt. Als je pech hebt en net te laat bent, is er geen slaapplaats meer op de slaapzaal. Kortom een hoop gedoe voor een misschien (wel goede kans) kiwi. We (vooral ik) willen graag een kiwi zien, maar het moet wel leuk blijven. We gaan niet met een vliegtuig om een vogel te zien.
[27-11-1998]
De eerste dag maken we een wandeling op Stewart Island zelf (Golden Bay, Evening Cove, Ackers Point). De tweede dag gaan we naar Ulva Island. Ulva Island is 5 - 10 minuten varen van Stewart eiland, klein en onbewoond. Omdat er geen ratten, wilde katten e.d. zijn, is het er een waar vogelparadijs, en de vogels zijn er bij gebrek aan vijanden opmerkelijk tam. Je komt er nauwelijks andere mensen tegen, en het enige wat je hoort is de zee en het geluid van de vogels. We zien er geen kiwi, maar wel zoveel andere bijzondere vogels, en het bos is er schitterend. Als het paradijs bestaat moet het hier op lijken.
[28-11-1998]
Vandaag maken we op Stewart Island een wandeling van zo'n vijf uur naar Kaipipi Bay en Ryan's Creek. De paden zijn goed onderhouden en er is minder blubber dan we op de andere wandelpaden in Nieuw Zeeland hebben meegemaakt.
[29-11-1998]
Na ruim drie geweldige dagen Stewart eiland gaan we weer terug naar de vaste wal. Deze laatste morgen maken we nog een leuk tochtje langs diverse kleine eilandjes. Onze gids laat ons veel bijzondere dingen zien. Zo toont hij ons ook een soort paddestoel: een stakerig bruin stokje met bovenaan sporen. Als een bepaald soort grote rups de pech heeft die sporen binnen te krijgen, is daarmee zijn doodvonnis getekend. De schimmel die uit de spore groeit scheidt stoffen af die de rups van binnenuit oplossen. De rups wordt helemaal opgevuld met schimmeldraden, en de rups gaat dood, terwijl hij qua vorm helemaal intact blijft. Als de rups volledig op is, en de schimmel geen eten meer heeft, vormt hij het vruchtlichaam (het stakerige stokje) met de sporen. Het vruchtlichaam groeit meestal uit de kop van de rups, bij voorkeur uit zijn oog.
De gids vertelt ons dit verhaal terwijl hij alleen de paddestoel laat zien. Op het allerlaatst opent hij zijn hand en zien we de uiterlijk intacte rups met de stok uit zijn oog. Het heeft bepaald het effect van een horrorfilm.