Tweede rondzendbrief Madagaskar 2022
[Verzonden op 9-10-2022 vanuit Tana]
Andrafiamena
De vorige brief ben ik geëindigd met het begin van ons verblijf in Andrafiamena en onze verplichte rustdag. Na de een dagje rust is Rik weer aardig opgeknapt en wagen we het er alsnog op om met een gids het park in te gaan. Het Andrafiamena park, ruim 733 km2 groot, bestaat vooral uit droog, bladverliezend bos. Op de plekken waar bos verdwenen is, vind je droog grasland met wat struikjes. Qua flora en fauna is het park divers en het is het enige park waar een bevestigde populatie van de ernstig bedreigde Perriers sifaka leeft. Deze volledig zwarte lemuur is dan ook het icoon van het park en heeft onze lodge ‘black lemur lodge’ zijn (foute) naam gegeven. Maar er zijn ook wezelmaki’s, muismaki’s en andere lemuren. Het park wordt beheerd door de Fanamby, een Malagassische NGO. Zij runnen de lodge met personeel uit het naburige dorp, leiden de gidsen – ook uit het dorp – op en hebben hard gewerkt om de goudwinning in het gebied te concentreren op een controleerbare plek, waarmee alle partijen konden instemmen. Doordat de dorpelingen betrokken zijn bij het park en er werk en inkomsten uit genereren, lijkt het park een goede overlevingskans te hebben.
Perriers sifaka in Andrafiamena
Wij gaan ‘s morgens op stap met Zakle, de gids die een beetje Engels spreekt en daarom voor ons uitgezocht is. Uiteraard gaan we op zoek naar de Perriers sifaka, maar alle ander leuke dingen zijn ook welkom. We lopen een tijdje vanuit de lodge door en naar het bos en Zakle wijst planten aan, ziet vogels en doet echt zijn best. Na een tijdje geeft hij aan dat er ‘s morgens al gidsen op pad zijn gegaan om de sifaka’s te zoeken en nu neemt hij via de walkie talkie contact op om de goede route te vinden. Dat betekent dat we de klimmende en dalende smalle paadjes verlaten en dwars door het bos de steile helling af en op moeten. Gelukkig staat het bos hier vol dunne boompjes die zo vriendelijk zijn als trapleuning te dienen en zo klauteren we door het bos achter Zakle aan op zoek naar de sifaka’s. Eerst zien we de gids die vooruit is gestuurd, maar dan zien we ze, twee prachtige volledig zwarte sifaka’s met een zwart snuitje, zwarte oogjes en een lange zwarte staart. Eerst zitten ze behoorlijk verstopt, maar later kunnen we ze goed zien en fotograferen. Ze zijn lekker aan het eten, poetsen zichzelf, klimmen een stukje verder, maar ze storen zich helemaal niet aan ons. Later zien we er nog vier die gewoon langs een toegankelijk pad zitten. We zien niet alleen deze zwarte iconen van het park, maar ook schattige wezelmaki’s die de dag rustend in hun boomholte doorbrengen. Ook de kroonlemuren die we eerder in Montagne d’Ambre hebben gezien, werken mee en laten zich goed zien. We komen volledig voldaan terug, al was de wandeling van vier uur misschien niet de meest geschikte voor een nog herstellend patiënt.
‘s Middags houden we het op een rustige middag, maar ‘s avonds (om half zeven) stappen we in op de nachtwandeling. We zien weer leuke kameleons en op zeker moment horen onze gidsen dat een andere groep een muismaki heeft gevonden. De muismaki heeft geen zin in al dat bezoek en verstopt zich tussen de blaadjes en meer dan een vage flits krijgen we niet te zien. Gidsen willen graag behulpzaam zijn, maar soms gaat dat te ver. De gids van de andere bezoekers, twee vriendelijke Engelse dames, begint stevig aan de takken te schudden. Als uit vier monden tegelijk geprotesteerd wordt, geeft hij gelukkig meteen op. Wij zijn op bezoek bij de muismaki, willen hem graag zien, maar het dier verstoren is absoluut niet aan de orde. Om ons toch de muismaki te tonen, kiezen de gidsen nu steile paadjes door het bos die overdag te doen zijn, maar voor de avond ongeschikt zijn. Lief bedoeld, maar en beetje onhandig in het donker. Als het ons echt te gortig wordt en we ook al veel langer dan gepland onderweg zijn, geven we aan ‘back to the lodge’ te willen en na nog wat acrobatische toeren komen we uit op het normale pad en komen we zonder ongelukken veilig thuis.
Toch weer dorpstour
De derde en laatste dag in Andrafiamena vertrekken we pas na de lunch, omdat de afstand – en belangrijker – de rijtijd van vandaag niet lang is. We kunnen dus nog ‘s morgens op pad met een gids om nog dingen te zien. Gisteren heeft Christian ons uitgelegd dat de gidsen uit het dorp hier bij toerbeurt worden ingezet en dat we vandaag dus niet met Zakle gaan, maar met een andere gids. Klikt logisch en is ook prima. Myriam heeft ons op het hart gedrukt om steeds duidelijk aan te geven wat we willen. Dat kunnen we wel. Of het ook enig effect heeft, is iets anders. Christian vraagt of we naar het dorp willen en vogels kijken. Vogels zijn prima, maar we geven aan liever voor wildlife dan voor het dorp te gaan. Dat snapt Christian, maar we moeten alleen maar het dorpje passeren onderweg. Daar hebben we uiteraard geen bezwaar tegen, waarna we een onvervalste dorpstour krijgen waarbij onderweg vogels aangewezen worden. Je hebt hier nu eenmaal niet alles in de hand. Aardige Zakle is om raadselachtige redenen toch onze gids is en laat ons van alles zien in het dorp.
Was dit niet onze insteek, de tocht is toch bijzonder aardig. Het verschil met het dorpje van Herik en Dusak is groot. Dit dorp ziet er een stuk beter en georganiseerder uit. Kennelijk heeft de bemoeienis van Fanamby wel voor betere leefomstandigheden gezorgd. Zo laat Zakle zijn huis zien dat uit drie afzonderlijke hutjes bestaat, een om te koken en te wonen, een om te slapen met een bed met klamboe en een luie stoel en een derde voor de opslag van rijst. Zonder toelichting hadden we een familie een zo’n hutje toebedeeld. De tweeling van Zakle (ongeveer 2 jaar) komt aangerend als ze hun vader zien. Met een ‘vader weet en kan alles’ gezicht tovert jonge Zakle twee briefjes – er is hier alleen papiergeld – uit zijn zak en stopt beide meisjes wat toe, die meteen in volle vaart richting winkeltje gaan om snoepjes te kopen. Een aandoenlijk tafereeltje. Zakle vertelt dat er een ‘baby down, baby down’ is en wijst met zijn handen van zijn buik naar beneden. We worden meegetroond op kraamvisite en terwijl de moeder uitgeput in bed ligt, tonen andere vrouwen die in het piepkleine hutje zitten, de nieuwe, dik ingepakte wereldburger. Of de kraamvrouw echt blij is met ons bezoek? We hebben maar in navolging van Zakle wat briefjes tussen zijn dekentje gestopt en hem geprezen.
In het dorp is ook een soort kwekerij waar ze soorten die van nature in het park thuishoren opkweken voor herbebossing. De beheerder leidt ons rond en het ziet er echt professioneel uit met bedden vol potjes met opgekweekte bomen voorzien van officiële Latijnse naam die de beheerder moeiteloos uit zijn mouw schudt. Ik krijg een dikke, in het Frans geschreven Malagassische flora in mijn handen gedrukt, waar ik beleefdheidshalve met een geleerd gezicht in kijk. Even later laat Zakle me een plaatje zien waar hij vreselijk de slappe lach van krijgt: een zaaddoos van een plant met twee lipjes bovenaan die daardoor net een op een dierenkoppie lijkt. Is dat niet leuk. Wetenschap is best vrolijk.
We maken een ruime ronde om het dorp en zien nog wat leuke dingen en keren dan terug naar de lodge. Al met al hebben we hier toch nog genoeg kunnen doen en voor een verplichte rustdag was dit een uiterst aangename plek en de beste plek tot nu toe.
Naar Ankarana
Na de lunch gaan we op pad voor onze volgende bestemming, het Ankarana Park. Eerst rijden we weer de 12 km naar de hoofdweg. Het gaat nu iets sneller, omdat we nu maar een keer een zeboekar hoeven te passeren. Op de heenweg zaten we voortdurend achter nauwelijks te besturen zeboekarren die we met veel geduld moesten passeren. Kennelijk reizen we nu buiten de spits.
Het landschap waar we doorheen rijden, wisselt niet heel erg. We rijden veel langs droge graslanden met wat struikjes, geregeld afgewisseld met rijstvelden en soms groepjes bomen. Af en toe rijst er een berg op uit het landschap, maar in zijn geheel is het niet een heuvelachtig of bergachtig gebied hier in het noordwesten. Wel kan je met eigen ogen zien hoe groot de kaalslag hier is. Overal zien we zwartgeblakerde velden als gevolg van de kap-brand (slash and burn) methode. Mensen die grond nodig hebben, kappen de bomen en branden het stuk kaal, zodat de as als meststof dient. Verder wordt er veel hout verbrand voor het maken van houtskool. Omdat de bevolking van Madagaskar zo snel groeit – de meeste gezinnen hebben zo’n vijf kinderen , die later ook weer allemaal teveel kinderen krijgen – en alle monden gevoed moeten worden met rijst, is er steeds meer ruimte voor landbouwgrond nodig en dat is goed te zien. De Malagassischer zijn druk bezig om hun land onomkeerbaar af te breken.
Een ander zorgelijk punt is de alom aanwezige aanplant van Eucalyptusbomen. Eucalyptusbomen zijn leuk als je koala bent en in Australië woont, maar hier zijn ze een pest voor de biodiversiteit. Het zijn namelijk zeer egoïstische bomen die door hun gifstoffen alle andere plantengroei in hun nabijheid onmogelijk maken. De reden dat ze er zoveel staan is dat ze snel groeien en daardoor de bevolking brandhout leveren. Soms planten ze bij natuurparken juist expres snel groeiende bomen aan, zodat de bevolking die kan gebruiken en de ‘echte’ bomen gespaard blijven. De lokale mensen kan je het niet kwalijk nemen, die hebben eten en brandhout nodig, maar dat maakt het probleem niet minder groot. Gelukkig zijn er ook positieve ontwikkelingen zoals natuurbeschermingsprojecten waarbij de lokale bevolking ook profiteert van het project en daardoor het belang inziet van de bescherming van zo’n gebied, zoals in het Saha Forest en hier in Androfiamena.
Ankarana
Na ruim twee uur zijn we al in Ankarana waar we een veel simpeler maar verder prima onderkomen hebben. Er is één vrij cruciaal probleem: er is wel licht in de kamer, maar geen stopcontact. In deze tijd met op te laden laptopjes, tablets, accu’s van de fototoestellen e.d. niet fijn. We kunnen in het restaurant opladers afgeven, maar is het al niet prettig om de dure opladers en accu’s van het fototoestel onbeheerd te laten, mijn laptopje laat ik echt niet ergens achter. We hopen maar dat het op het volgende adres beter geregeld is. Naar internet dat we vanaf onze aankomst in het noorden al niet meer hebben gehad, vragen we maar niet.
Al snel maken we kennis met Joachim, kortweg Joey, onze gids hier. We merken al direct dat we het met Joey getroffen hebben. Hij legt ons uit wat we allemaal kunnen doen en we zijn er al snel uit. Vanavond een nachttocht en morgen gaan we de hele dag op pad in het park, waarbij de twee verschillende plaatsen bezoeken. Ter kennismaking lopen we een eindje en krijgen we al de eerste vogels geserveerd. Hij is echt goed en weet veel. Ook de avondwandeling in het donker is weer erg leuk. We zien prachtige kameleons, gekko’s, slapende vogels en heel even, ver weg, de oplichtende oogjes van de muismaki, die alleen ‘s nachts actief is. Na terugkeer worden we in het restaurant ontvangen door Marie, een uiterst innemende en bedrijvige dame die echt lekker eten voor ons heeft gemaakt en waarmee we in een mengsel van gebroken Frans en Engels gezellig babbelen.
We hebben vannacht een kleine insluiper op bezoek gehad. Had in Andrafiamena al een ongenode gast ons eerste tasje met wat eetbare dingen stuk gevreten, hier grijpt een nieuwe schurk zijn kans. Echt moeilijk binnenkomen is het niet, want zowel in de kamer als de badkamer zitten gaten van 15 bij 10 cm in de muur. In de kamer zit daar gaas voor, in de badkamer zijn ze gewoon open, iets wat de muggen ook erg weten te waarderen. Met ze allen loeren ze tot je naar de wc of onder de douche gaat, want ze weten dat er dan kleren uit gaan. ‘s Nachts dachten we al getrippel te horen, maar hoopten dan het buiten was, maar nee de kleine onverlaat heeft het nieuwe tasje – voor de zekerheid opgehangen aan een balk – weten te vinden er een groot, rond gat in geknaagd, De eetbare zaken heeft hij niet weten te bereiken.
Tsingy
Om half acht, als het park opengaat, gaan we gelijk met Joey op pad in het Ankarana Park. Het park, opgericht in1956, is een gedeeltelijk begroeid plateau bestaande uit 150 miljoen jaar oude kalksteen. Door regenwater is het gesteente geërodeerd, waardoor er grotten met ondergrondse rivieren, diepe waterholen en scherpe kalksteen tsingy zijn ontstaan. Vulkanische activiteit uit een heel ver verleden heeft tot voedselrijke vulkanische afzettingen op sommige plekken geleid. Hierdoor vind je er zowel een zeer soortenrijk en gevarieerd bos, als een barre en hete kalksteen vlakte met euphorbia’s en verwanten van de ananas (Padanium). Door deze variatie is het park rijk aan vogels en andere dieren. Er zijn maar liefst elf soorten lemuren. Volgens deskundigen heeft het park de hoogste dichtheid aan primaten ter wereld.
Met Joey lopen we eerst door het bosrijke deel. Opvallend genoeg zijn veel bomen ook hier weer dun. Veel soorten groeien maar heel langzaam en zelfs dunne boompjes zijn toch al gauw tien jaar oud. We zien ook enorme reuzen van baobabs van 150 jaar oud, palissander en andere soorten. Nu Joey er is, zien we ook meer dan genoeg mooie vogels, reptielen, planten en lemuren.
We horen van Joey ook waarom de vleermuis ondersteboven hangt. Lang geleden moesten de vogels een koning kiezen en nadat iedereen gestemd had, bleven er twee over. De eerste was de drongo die vrijwel alle andere vogels en nog veel meer geluiden na kon doen. De tweede was de vleermuis, natuurlijk helemaal geen vogel, maar een zoogdier, maar goed hij vliegt wel. God moest uit deze twee de echte koning kiezen en vroeg een week bedenktijd. In die week brak er een ernstige brand uit en terwijl de drongo al zijn verschillende liedjes zong, deed de vleermuis zijn uiterste best om het vuur te doven, waarbij hij al zijn veren verbrandde. Toen het weer veilig was, wreef de drongo wat as in zijn veren. God kwam weer kijken en zag de drongo vol as en besloot dat hij wel heel dapper het vuur bestreden moest hebben en benoemde hem tot koning. En de vleermuis? De vleermuis was zo teleurgesteld dat hij god nooit meer recht aan wou kijken en hangt vanaf die tijd ondersteboven. Zo zie je maar hoe goden zich kunnen vergissen.
Tsingy
Nadat we lang in het bos hebben rondgewandeld, komen we bij het rotsige, open kalksteen plateau, waar we over grote rotsblokken klauteren tot we bij de tsingy zijn. Zo ver als je kan kijken zie je de naaldscherpe kalkpunten in de grote vlakte uitsteken, soms enigszins begroeid, maar meestal kaal. Het is een fascinerend gezicht. We klauteren weer terug en lopen terug naar de parkeerplaats aan het begin van het park waar Christian met de auto met onze lunch en nieuw water wacht. We nemen de lunch mee naar de wandelplek voor vanmiddag, daar zijn picknicktafels. Ook hier hebben de dieren door dat mensen ‘eten’ betekent. Bij deze plek zijn het de kroonlemuren die het op je lunch hebben voorzien. Ook deze keer geven we niets. Een ander stel is weg van de diertjes en de vrouw probeert er een te aaien. Hij mept vinnig haar hand weg. Manlief houdt hem zijn vinger voor en de lemuur is nog zo beleefd dat hij er niet in bijt. Hoe dom kunnen mensen reageren, het zijn nu eenmaal echt geen huisdieren. Ook ‘s middags genieten we weer volop van alles wat we zien en we komen dan ook helemaal tevreden om half vier ‘s middags terug.
Avond en nacht
Leaftailed gecko in Ankarana
‘s Avonds gaan we voor de tweede keer voor de avondwandeling, omdat Joey ons echt graag de muismaki wil laten zien. Deze keer hebben we geluk en zien we hoog in de boom, een allerliefst klein koppie met lieve oortjes tevreden smikkelen van de vruchten in de boom. Je zou hem zo in je binnenzak mee willen nemen, zo’n snoes is het. Doen we niet hoor. Als ik vertel dat we nog een gekko zien met een staart als een blad (leaf-tailed gecko) , een actieve wezelmaki en een dwergooruil, begrijpen jullie wel dat we heel enthousiast zijn over vandaag. Marie heeft weer lekker eten voor ons en na het eten zijn we na de lange wandeldag al snel toe aan het bed.
Vanwege de inbreker van gisteren hebben we het tasje met lekkers in de auto gezet. De snoepjes die ik in mijn broekzak heb, leg ik voor de zekerheid op tafel, zodat kleine vretertjes niet mijn broek kapot gaan vreten. ‘s Morgens zijn de snoepjes met papiertje en al spoorloos verdwenen. Rik heeft nog wel iets gehoord, ik niet. Na ons laatste ontbijt bij de vrolijke Marie wordt het tijd om af te rekenen. We kijken altijd de rekening na dus ook hier in Madagaskar en dat is hard nodig. Proberen ze op veel plaatsen iets teveel op de rekening te zetten, hier doen ze zichzelf te kort. In Andrafiamena hadden ze onze excursies vergeten en bij Marie moeten we wijzen op de cola van Rik.
Pech onderweg
Route National 6
We vervolgen onze weg naar Ambanja, een rit ingeschat op vijf uur. De weg is inmiddels niet super, maar wel een stuk beter dan de eerste rijdag en na een uurtje zijn we in Ambilobe, een iets grotere plaats. Omdat het erg onhandig is om geen hoofdlampje te hebben, heb ik Christian gevraagd of we ergens onderweg een hoofdlampje kunnen kopen en vandaag is er kans dat we hier of in Ambanja een hoofdlampje kunnen scoren. Overigens is Christian zo’n vriendelijke en behulpzame man. Als hij hoort dat mijn hoofdlampje mist, komt hij voor de avondwandeling in Ankarana meteen zijn eigen hoofdlamp brengen zodat ik die kan gebruiken. Dat is toch wel heel aardig.
Ambanja
In Ambilobe is het een drukte van belang met een drukke markt en veel activiteit op straat. Christian informeert in een winkel naar de hoofdlamp. Na terugkomst is er goed en slecht nieuws. Het goede nieuws is dat er hoofdlampjes zijn, het slechte nieuws is dat de auto niet meer start en elke dienst weigert. Christian weet meteen dat het de accu is en iemand gaat op zoek naar een nieuwe accu. Al met een kwartiertje verschijnt de persoon met een kartonnen doos met accu, maar na enig gesleutel blijkt die niet te passen. Christian en de accuman vertrekken nu gezamenlijk met oude en nieuwe accu. In de wachttijd bedenken wij samen de mogelijke opties als op zondag de goede accu niet op voorraad blijkt, maar na enige tijd verschijnen de heren met een andere nieuwe accu. Na enig gesleutel past die wel. Christian stapt in, start de auto en die weigert nog steeds even hard om te reageren. Vier mannen duwen de auto aan en even later rijdt de auto op eigen kracht. Christian geeft nu aan dat het probleem nog steeds niet ernstig is, het is de ‘demarreur’ (is dat de startmotor?), alleen mag nu de motor de hele weg niet uit. Christian regelt nog een nieuw hoofdlampje (zo groot dat het meer een koplamp is) waar ik heel blij mee ben en dan gaan we weer op pad.
Onderweg naar Ambanja zien we mannen met afgeladen fietsen vol houtskool die ze in Ambanja gaan verkopen. Dat moeten heel veel bomen zijn geweest. Zonder kleerscheuren bereikt de gehandicapte auto Ambanja. Ambanja is de hoofdstad van het gelijknamige district in het noordwesten van Madagaskar en een redelijk grote stad. De stad ligt zo’n 20 km van de kust en midden in een vruchtbare regio waar cacao, grassen en planten waar etherische oliën uit gewonnen worden, en veel soorten fruit verbouwd worden. We gaan hier niet naar een natuurpark, maar maken een van de excursies die het hotel organiseert. We verwachten dan ook een redelijk hotel met stroom, licht en internet. Dat was een misvatting. Bij aankomst blijkt er geen stroom te zijn en sowieso geen internet. Zachtaardige Christian accepteert het als een van de feiten die bij het leven horen, maar voor ons is stroom nu echt nodig, alles moet opgeladen worden.
Christian gaat zich op de reparatie van de auto storten, wij storten ons, via de serveerster, op de manager. Daar moeten we geduld voor hebben, want die blijkt vlak naast ons aan een tafeltje te zitten eten en hij wil duidelijk eerst eten, wat drinken en een sigaret roken. We hebben inmiddels begrepen dat het hotel een generator heeft die vanaf zes uur ‘s avonds aangaat en dan ‘s nachts aanblijft. De manager is eindelijk bereid ons te woord te staan. Hij spreekt geen Engels, wij geen Frans, maar we kunnen toch helder uitleggen dat we de generator aan willen en dat we internet willen. Manager legt uit dat de stroom van de overheid is en die komt weer terug. Wanneer? Geen idee. Gisteren was er wel stroom. We stellen voor dan maar de generator aan te zetten, maar dat kan niet, want volgens de regels van het hotel gaat die pas om zes uur aan. Rik legt hem uit dat die regel geen natuurwet is en makkelijk gewijzigd kan worden. Manager gaat bellen met de reisagent als blijkt dat hij ons niet kwijtraakt. Vervolgens komt Christian terug, we denken dat de auto klaar is, maar nee, wij hebben hem nodig. Hù?? Reisbureau heeft Christian gebeld en gezegd dat wij hem nodig hebben. Nee, we hebben stroom en internet nodig. We herhalen het simpele verzoek: zet de generator aan en regel internet. Manager herhaalt via Christian: ‘Nee, de generator mag volgens de regels van het hotel niet aan’. Kennelijk heeft de stroom van de overheid nu genoeg plezier gehad in zijn vrije tijd, want opeens wordt er geroepen ‘er is stroom’ en om het te bewijzen doen ze een licht aan. Manager mag zich gelukkig prijzen. Goed, dan nu internet. Eerst volstrekt onmogelijk, maar nu heeft manager een magisch apparaatje met een kaart en daarmee blijk je internet te kunnen gebruiken. Na driftig zoeken wordt ergens in een schriftje het wachtwoord opgeduikeld en gaan we met apparaat naar de kamer. We geven alle hongerige apparaten snel eten en checken de e-mail van de acht afgelopen dagen en sturen even een snel mailtje naar huis. Na twee uur regelwerk kunnen we eindelijk Ambanja in. Even na zes uur valt opnieuw de stroom uit, maar dit keer zitten we maar tien minuten in het donker, terwijl de spullen alweer flink opgeladen zijn.
Mangrove
Het hotel organiseert uitstapjes in de buurt. We hebben met Christian en de gids besproken dat we graag naar de mangrove willen. Een bezoek aan de plantages in de omgeving vormt het andere dagdeel van het programma. De volgorde wordt bepaald door het tij. We gaan eerst naar de mangrove voor de tocht met de piroque door de mangrove en dan naar de plantages. Voor vertrek monstert Christian onze outfit. Hoe denken we naar de mangrove te gaan? We moeten een korte broek aan en wandelschoenen zijn ook niet geschikt. We hebben veel bij ons, maar bezitten geen korte broek. Anthonix, de gids, ziet mogelijkheden voor lange broeken en wandelschoenen samen met de piroque en dus mogen we toch mee. Met de auto rijden we naar Antsahampano, vroeger een belangrijke havenstad voor de afvaart naar Nosy Be, maar nu is de haven hier te ondiep en in zijn geheel verplaatst. De oorzaak blijft onduidelijk. We horen dat door de klimaatverandering het soms maar eens in de twee dagen hoog water is, een voor ons volstrekt nieuw gegegven.
We kunnen zonder problemen met droge voeten in de smalle, maar stabiele piroque stappen en peddelen in een heerlijk rustig tempo door het stille water met overal mangrove. Speciaal voor ons staat de mangrove in bloei. We zien – ondanks afwezigheid van een vogelgids – zelfs nog enkele vogels. Het mangrovebos hangt vol bordjes. Achter de bordjes is een beschermd reservaat van 8.000 ha, dat voor niemand toegankelijk is en zorgvuldig bewaakt een beheerd wordt. Na het mooie tochtje maken we nog een wandeling door een drooggevallen deel van het mangrovebos. We horen dat er vijf verschillende mangrovesoorten groeien. De zaden hangen aan de boom en lopen uit in een punt die als het zaad afvalt, direct in de zachte bodem vastzuigt. Aan de bovenkant groeit dan de nieuwe plant uit. Handig systeem. De eerste soort heeft langgerekte, bolle zaden, de tweede veel slankere. Tot zo ver is het verhaal nog te volgen, maar dan volgt er een biologisch raadsel. De slanke zaden zijn van de vrouwelijke plant en de bolle zaden zijn van de mannelijke plant. Goed, planten kunnen vrouwelijke en mannelijke bloemen hebben, bloemen met beide onderdelen of alleen mannelijke of alleen vrouwelijke bloemen. Maar een plant met alleen mannelijke bloemen die toch zaden voortbrengt, is een biologisch wonder. Naast de wonderbomen zijn er ontzettend leuke kleine krabbetjes met een linkerschaar die groter is dan de rest van het dier.
Vanaf de mangrove rijden we naar de lunchplek, een mooi schaduwrijk plekje met picknicktafel te midden van cacaobomen. We verwachten na de lunch de plantagetoer te krijgen, maar nee. We kunnen hier zelf rondkijken op een wat verwaarloosde plantage met cacao, banaan, vanille orchideeën en een enkele ananas. Als we uitgekeken zijn, worden de spullen ingepakt en gaan we naar huis. Kennelijk was dit het plantagebezoek. Reizen blijft verrassingen brengen. We vinden het wel goed, want het plantagebezoek was toch meer iets wat er toevallig bij kwam. Met Christian praten we nog over de cacao in Madagaskar. Er is een Malagassische firma die in cacao doet, voor de rest halen buitenlandse ondernemingen hier de cacao weg. Natuurlijk betalen ze daar belasting voor, maar die komt alleen ten goede aan de overheid. Zo blijkt het Zwitserse Lindt hier zijn cacao vandaan te halen en heeft Haagen-Das het op de vanille voorzien.
De minpunten van Ambanja
Ik heb in al die tijd nog niets over het weer geschreven. De eerste dagen zitten we op flinke hoogte en hebben we zeker ‘s avonds jasjes of vesten nodig. In het noorden staat elke dag ongelofelijk veel wind, dat hoort bij de tijd van het jaar. Die verkoelende wind maakt het ook als het wat warmer is toch heel aangenaam. In Ankarana begon het wat warmer te worden, zeker op het kalksteen plateau, maar in het bos was het prima. Nu in Ambanja zitten we dicht bij de kust en is het heet, heet en nog eens heet. Vanaf Ankarana komen we ook de muggen tegen die vooral het uur voor zonsondergang dol zijn op zweterige mensenhuid.
Wat we in Ambanja op de markt maar vooral ook onderweg in het noorden akelig veel gezien hebben, zijn qat kauwende mensen. Qat zijn blaadjes van een struik die je als een prop in je mond stopt en waar je dan op kauwt om de sappen vrij te maken en het is een soort drug. Ontstellende hoeveelheden qat worden op de markt in Ambanja verhandeld, maar ook in het noorden waar het verbouwd wordt, kauwt een groot percentage mannen en vrouwen de hele dag qat. Ze hebben rood doorlopen ogen en reageren alsof ze dronken zijn. Ook dat helpt het land niet vooruit.
Op de laatste avond in Ambanja is het avondprogramma behoorlijk lang. Om half acht begeven we ons naar de betonnen eethal waar dan twee tafels bezet zijn. Aan een tafel zit een stel dat ook in het hotel logeert, aan de andere tafel zit een compositie van twee omhoog gevallen dames en een omhooggevallen heer met in totaal drie kinderen. We schatten het in als een gezelschap met minstens een corrupte overheidsfunctionaris. Van de volwassenen hebben we weinig last, van de kinderen des te meer. Ze zijn door en door verwend en volledig onopgevoed. Het jongste jongetje is nog klein, maar de twee meisjes rennen klipklop-klipklop als bezetenen rond de tafels en door de holle hal en een van de twee slaakt daarbij ijselijk hoge, harde gillen die pijn doen aan je oren. Ze worden totaal niet gecorrigeerd. De moeder van het gillende meisje houdt er een kindermeisje op na en aan het hele gedrag zie je dat ze als oud vuil behandeld wordt. Als gilkind op moeders stoel klimt om een knuffel te halen, staat kindermeisje meteen in de houding om haar met twee zachte handen weg te tillen van de stoel. Ze zou mams dure jurk maar bezoedelen met vieze kinderhandjes. Na drie kwartier – er is nog steeds geen eten – zijn we de ijselijke gillen en de klipklop-klipklop schoentjes rond de tafel beu en ik schuif mijn stoel naar achter om de doorgang te blokkeren. Kleine giller wil er toch nog langs klipkloppen, dus ik draai me naar haar toe, schudt met mijn vinger ‘niet doen’ en schuif de stoel nog wat verder achteruit. Nu vergeet de deftige dame haar nette jurk, stuift overeind en begint een boze waterval van woorden. Hè, hè, eindelijk wordt het monstertje dan toch gecorrigeerd. Maar nee, tot onze verbazing blijkt de stortvloed van Franse woorden tegen mij gericht, waaruit ik opmaak dat ze meent dat ik iets verkeerd deed. Ik zeg tegen haar terug in het Nederlands dat ze eerst maar eens haar kind op moet voeden voordat ze zo’n grote mond opzet. Het helpt wel. Na dit incident zijn de kinderen rustig. Ondertussen tikt de klok door, heeft het dure gezelschap eten, maar wij en de andere tafel nog niets. Pas na ruim 1,5 uur krijgen we eindelijk onze – uitstekende – soep met brood. Terwijl wij eten, is de batterij van giller leeg en sluipt het kindermeisje naderbij om haar voorzichtig op te tillen en af te voeren. Later komt ze terug geslopen om een schoentje te halen. Ze zeggen geen boe of bah tegen haar, ze is gewoon lucht. Niet alle mensen in Madagaskar zijn aardig
.Blauwoogmaki's
We verlaten met genoegen de arrogante manager en het zeer matige hotel In Ambanja. De lange wachttijd van gisteravond heeft er niet toe bijgedragen dat we ons oordeel in positieve zin hebben bijgesteld. We gaan naar Maromandia waar we een nacht blijven. Volgens Christian is het een rit van 4,5 uur, omdat de weg erg slecht is. Daar is niets teveel aan gezegd. Dit stuk is nog veel slechter dan het beginstuk op de eerste rijdag vanuit het noorden. Soms zijn de kuilen zo diep dat de auto tussen twee wanden verdwijnt en je het gevoel hebt een tunnel in te rijden. In de regentijd kan deze weg niet berijdbaar zijn. Inclusief wat fotostops zijn we na ruim drie uur rijden al in Maromandia. We logeren in hotel Cascade en Myriam heeft aangegeven dat het echt basic is. Dat is het ook, maar de kamer is schoon. Er is geen stromend water, maar wel een goed gevulde mandibak (grote bak met water waar je met een schepje het water uit schept) om te wassen en de wc door te spoelen. Voor de ‘bungalow’ kan je tussen de bomen rustig buiten zitten en ‘s avonds krijgen we een lampje, zodat we van alle gemakken voor een nachtje zijn voorzien.
Maar voorlopig is er van zitten nog geen sprake. We gaan in een privé park op zoek naar de blauwoogmaki. Omdat dat de rest van de dag in beslag neemt, moeten we eerst lunchen en zo zit Rik – ik sla over – om even over elven aan een bord patat met net niet gare groente. Het Parc Villageois Komba Manga Maso is een geweldig initiatief. Het is min of meer eigendom van en wordt beheerd door het dorp. Zij beschermen het bos en de daarin levende populatie van de ernstig bedreigde blauwoogmaki, die de twijfelachtige eer heeft op de lijst van de 25 meest bedreigde apensoorten te staan. Hier mag je met gids het bos op de hoge berg in om op zoek te gaan naar de blauwoogmaki. Je moet daar wel een doorzetter voor zijn, want het pad gaat steil omhoog de berg op. Het pad gaat niet alleen heel steil omhoog, maar loopt ook naar alle kanten schuin, zodat je niet weet waar je je volgende voet veilig kunt zetten. Tel daarbij de onregelmatige stappen, glijhellingen met los zand met steentjes, grote stenen en boomstammen bij op en je hebt ons moeilijke pad. Toegegeven, ook al doen we het langzaam, we zijn binnen een uur boven, maar wel in een bijna uur dat heeeel lang duurt.
Blauwoogmaki
De belonig is zoet. De gids lokt de maki’s met blauwoogmakigeluiden en even later zien we ze door de bomen op de helling onder ons springen. Onze moeite is beloond en we zijn blij dat we ze na zoveel inspanning zien. Maar dit blijkt pas het begin. De dieren komen op de gids af en we kunnen ze van heel dichtbij (ongeveer 1,5 – 2 meter) zien. De gids, Joafera, eet een banaantje en smeert met de schil over de boomstam en dat vinden de maki’s een heel goed plan en ze likken het lekker op. Waarom heet de blauwoogmaki zo? Inderdaad het mannetje heeft staalblauwe ogen en is daarmee de enige primaat (aapachtige) naast de mens met blauwe ogen. Het verschil tussen mannetjes en vrouwtjes is enorm. Mannetjes zijn totaal zwart, vrouwtjes zijn meer roodbruin en hebben groene ogen. We zien een vrouwtje met een klein jonkie van drie weken op haar buik en een drachtig vrouwtje. Of de populatie hier groeit, kunnen we niet echt duidelijk krijgen. Later krijgen de maki’s ook stukjes banaan van Joafera, misschien niet verstandig, er is natuurlijk voedsel voldoende in het bos, maar altijd nog heel wat beter dan het bos kappen en de maki’s opeten. Nadat ze een hele tijd bij ons zijn geweest, begrijpen ze dat het feest weer over is en verdwijnen ze weer in hun bos. Wat een prachtige beleving. Gelukkig lopen we via een andere weg terug die een stuk toegankelijker is. Dit project geïnitieerd door de Association Zafintany is een mooi voorbeeld van hoe mens en natuur beide beter kunnen worden van bescherming van een kostbaar gebied. Het dorp genereert inkomsten uit het intacte bos en ziet dus het nut in van de bescherming ervan. We betalen voor het behoud van het park en voor de gids, maar geven hier met genoegen wat extra voor het park.
Antsohihi
Na het ontbijt bestaande uit een puntje droge cake en een banaantje, zwaaien we de blauwoogmaki gedag en vervolgen onze tocht naar het zuiden. Vandaag is Antsohihi (spreek uit Antsoi) onze eindbestemming. Vanuit Antsohihi lopen wegen alle kanten op, niet alleen onze noord-zuid weg, maar ook een weg naar Tana (de hoofdstad) en een weg verder naar de kust. Het is dan ook een drukke plaats met veel mensen, veel verkeer, veel stof en heel veel zon. We stoppen hier alleen omdat de afstand en rijtijd naar het volgende park, Ankarafantsika, te groot is om in een dag te doen.
Jullie raden nooit wat voor moois we vandaag op de kamer hebben: een echte wc bril. Niet dat je daarvoor een reis naar Madagaskar boekt, maar we hebben het al een kleine week niet meer meegemaakt. We hebben een prima kamer met werkende airco en er is wifi. Ook dat laatste klopt, alleen er is geen internet. We vragen bij de receptie naar het internet. Daar zit een vriendelijke jongeman die ongeveer net zoveel Frans spreekt als wij. Het is een ‘problem de rechaud’. Even later denken we te begrijpen dat het niet over een warmhoudplaatje gaat, maar waarschijnlijk over de ‘region’. Ondertussen tikt de jongeman het wachtwoord van de eigen internetverbinding van het hotel in op Riks telefoon, maar ook dat doet niets. Als Rik later kijkt, werkt het gasteninternet nog steeds niet, maar die van het hotel zelf wel. Slimme Rik heeft onthouden welk wachtwoord de jongen aan de balie intikte en zo kunnen we op de telefoon met het gespiekte wachtwoord de mail checken. Omdat het niet druk is in het hotel, is er geen kok en is het restaurant gesloten. Met Christian rijden we naar een ander hotel waar ze wel eten serveren. Daar krijg ik de vreemdste thee geserveerd die ik ooit gehad heb. Ik krijg thee in een grote, diepe glazen schaal op een bordje met een lepel ernaast.
Rit naar Ankarafantsika
Het laatste traject naar Ankarafantsika is een lang traject en wordt door Christian ingeschat als een rit van zeven uur. De weg is soms een stukje beter, maar over het algemeen bar slecht. We rijden door een kurkdroog landschap met dor geel gras met steeds wat struiken en boompjes zoals palmbomen, eucalyptus, mangobomen en meer. Overal zien we de door het afbranden zwart geblakerde grond. In deze tijd gebeurt dat veel, omdat over een maand de regentijd en dus het plantseizoen begint. De as geldt als meststof. Het is hier zo droog dat je ook weinig bloemen en insecten vindt.
Het gebied waar we doorheen rijden is dicht bevolkt. We passeren dorpje na dorpje en soms een groter plaatsje, vaak met een marktje of winkels die van alles verkopen van eetwaar tot telefoonkaarten en van plastic bakken tot landbouwploegen. De huizen in de dorpjes zijn simpel en bijna zonder uitzondering gemaakt van natuurlijke materialen. De meeste zijn van leem met wat takken en een bladerdak van palmbladeren. Sommige zijn van houten, van planken of dunne stokken en een enkele van de rode ongebakken baksteen. Een enkel dak of huisje is van golfplaat. Meestal staan er ook wat betonnen gebouwtjes met open veranda en overal lopen kippen en honden rond. Vaak zien we ook een dorpsschool met een groot plein ervoor en gelukkig heel veel schoolgaande kinderen in uniform. Het schooluniform bestaat hier uit een soort heel lang overhemd in een effen kleur. Rijkere families hebben een zeboe en een zeboekar, het meest gangbare vervoermiddel hier. Daarnaast zie je opmerkelijk veel fietsen. Een doodenkele keer staat er een scooter in een dorp, maar een auto zien we nergens. Heel de weg zien we veel mensen lopen onderweg ergens heen. Ook de benenwagen is hier een gangbaar vervoermiddel. Op veel plekken staan kleine zonnecollectoren, drinkwater komt van de pomp, wassen gebeurt in de rivier. Hoe weinig spullen mensen hier hebben, merken we als kleine jongetjes met de auto mee rennen en schreeuwen ‘bouteille, bouteille’. Ze willen de lege waterflessen hebben om die te gebruiken voor olie en andere dingen.
De rit is lang en ongelofelijk heet. Uur na uur zwoegt de wagen over de hobbelige weg door het droge landschap. Zelfs als je stilzit in de auto is je rug en broek nat van het zweet. Terwijl ik al vind dat ik reden heb om onder deze hitte te zuchten, zien we vrouwen lopen met grote watertanks (15 l) op hun hoofd en mannen sjouwen met in elke hand een watertank. Zij lopen alsof er niets aan de hand is. Vanuit ons perspectief is het leven van deze mensen hard en zwaar.
We lunchen in een grotere plaats aan een splitsing in de hoofdweg bij een hotel dat deftig oogt, maar dat helemaal niet af is. Het zwembad is gevuld, maar elders wordt volop gebouwd, de stoelen zitten nog in plastic en er is geen gast te bekennen. Het is in coronatijd door een overheidsfunctionaris gebouwd die dat wel een goede besteding van de internationale covid hulpgelden vond.
Om vier uur zijn we in Ankarafantsika waar Heritiana, onze gids voor de komende dagen, ons meteen onder zijn hoede neemt. Onze avonturen in Ankarafantsika schrijven we in de volgende brief.