Tweede rondzendbrief Zuid-oost Azië 2015-2016
[Verzonden op 31-10-2015 vanuit Saigon]
We hebben inmiddels Noord-Vietnam verruild voor Centraal Vietnam, dus hoog tijd om de draad weer op te pakken. De vorige brief ben ik geëindigd met de jungletocht in Cuc Phuong en ook nu zitten we in een natuurpark: het Bach Ma Nationale Park waar we vandaag prachtig gewandeld hebben.
Nog even over Cuc Phuong
Vanaf de leuke homestay in Cuc Phuong gaan we, na een ontbijt met een enorme bak noodle soep met veel mie, ei en spinazie, naar Mai Chau. Een van de charmes van andere culturen en af en toe wat verschillende interpretaties van de Engelse taal, is dat dingen steeds anders zijn dan je verwacht. Zondag is ons verteld dat we de gids voor de jungle trekking bij het bezoekerscentrum, 20 km vanwaar wij zijn, oppikken. Op de dag van de jungle trekking moeten we voor vertrek wachten op de gids die dan toch op dezelfde plek is als wij. Als we na de tocht bij het dorpje aankomen, vraag ik of Hoom (parkgids) in het dorpje woont. Dat bevestigt hij; er wonen 22 families van in totaal 100 mensen en we praten erover dat hij dan iedereen kent. Maar 's nachts overnacht ook Hoom in de homestay en hij vertelt ons 's avonds dat hij de volgende ochtend om half acht, voordat wij om acht uur vertrekken, de bus naar huis neemt. Als wij om kwart over acht weggaan, rijdt hij een stuk mee en stapt – een uur later dan hij gisteren zei – uit bij de bushalte, terwijl de bus hier vast niet elk uur gaat.
Nog een laatste verhaal over onze trekking. Voordat we vertrekken komt Daàt, onze gids, nog aan met iets wat we om de eigen binnenzooltjes van de schoenen moeten doen, zodat die het vocht op kunnen nemen. Hij gebruikt ze zelf ook en het is echt verstandig om ze te gebruiken. Aardig bedoeld, maar plakzooltjes over de eigen zooltjes gaan schuiven, dubbel zitten aan de sokken plakken en kunnen dan een hoop ellende geven. Ik grap tegen Rik dat ik nog net geen inlegkruisjes in mijn schoenen hoef. Daàt blijft aandringen dus uit beleefdheid nemen we de vier pakketjes aan. Als Rik ze een paar dagen later weer uit zijn rugzakje haalt en we ze nader bekijken, blijkt dat we vier keurig verpakte damesverbandjes met vleugeltjes gekregen hebben. Sommige dingen verzin je echt niet.
Mai Chau
De tocht naar Mai Chau is weer erg mooi met uitzicht over de bergen, maar de stop van vandaag is nog noemenswaardiger. Bij het dorpje Thung Khe, dat op geen enkele kaart staat en waar witte Tai wonen, vraagt Daàt of we even rond willen kijken. Natuurlijk willen we dat en we zien de typische Tai huizen, gebouwd op palen. Het zijn grote huizen met beneden een betonnen ruimte waar vaak een tafeltje en de motor staan en de kippen, honden, katten en eenden rondlopen. Het bovengedeelte is het woonverblijf met één grote ruimte. Om de huizen zijn tuinen waar groenten – die er allemaal even gezond bij staan – verbouwd worden. Bij een van de huizen zit boven een man voor een openstaand luik, waar Daàt even mee praat. Of we het leuk vinden om even binnen te komen. Natuurlijk. We doen de schoenen uit en lopen op kousenvoeten de trap op naar het woonverblijf. Middenin in de ruimte is een vuurtje waarboven gekookt wordt en waar altijd een ketel met thee of water klaar staat. Om de rook naar buiten te laten, zijn de twee zijkanten van de opslagzolder boven de woonetage open. De vloer van de bovenetage bestaat uit een lattenbodem met daaroverheen bamboematten. Er worden glazen en kopjes omgespoeld en we krijgen eerst een kopje geneeskrachtige thee, getrokken van wortels die de vrouw des huizes zelf in het bos geoogst heeft (het blijkt later Vietnamese ginseng te zijn) en daarna een glaasje gewone thee. Ik vraag of Daàt deze mensen kent. Nee, hij is hier nooit eerder geweest, maar hij heeft de man gevraagd of we even binnen mochten komen en dus krijgen we een kopje thee. Daàt krijgt ook nog tabak voor de grote bamboewaterpijp, maar die slaan wij maar over. Zo'n ongepland bezoekje aan een lokale familie waar normaal nooit iemand komt, is echt een pareltje in een reis.
In de rijstvelden
In Mai Chau, dat in een grote vlakke vallei omgeven door bergen ligt, gaan we met Daàt een fietstocht maken. We hadden geen betere tijd uit kunnen kiezen om hier te zijn. Was in Sa Pa alle rijst al geoogst, hier is de oogst later en daar zijn ze nu volop mee bezig. We zien vaak hele groepen op één rijstveldje en Daàt legt uit dat ze met z'n allen eerst de rijst van de ene familie doen en de volgende dag die van een andere familie. We zien het snijden van de rijst, het grof machinaal pellen van de rijst van de stengels en het zeven van de rijst nadat het door de machine is geweest. Vervolgens wordt de rijst uitgelegd om te drogen, voordat de schilletjes van de korrels verwijderd kunnen worden. De nog op het veld achtergebleven stelen worden ook van het veld gehaald en in grote, vooral door vrouwen op hun rug gedragen manden, afgevoerd. Daar worden o.a. bezems voor de verkoop van gemaakt. Het is dus een en al bedrijvigheid en we komen ogen tekort om alles te zien en in ons op te nemen. Het leukste is wel de kip die met grote poten door een zeil met te drogen gelegde rijst banjert. Met krachtige poothalen schraapt hij door de rijst om de allerlekkerste korrels te zoeken. Poten vol van de zo moeizaam verzamelde korrels vliegen in een grote boog van het zeil af. Het zal de kip een zorg zijn.
Waar ik nog niets over geschreven heb, is over hoe vriendelijk de mensen hier zelf zijn. Zij zijn hard aan het werk en wij lopen maar een beetje rond te kijken en te fotograferen, maar iedereen zegt even vriendelijk gedag, heeft zin om wat te laten zien en vindt het prachtig als we een foto maken. Ze zijn ook best nieuwsgierig naar ons. Een vrouw met een grote zware mand vol vers afgesneden rijststelen, komt naar Rik toe om aan zijn harige armen te voelen. Zulke harige mannen hebben ze hier niet. Wat ook wel grappig is, is dat ik – gewend om altijd bij de kleinere mensen te horen –, opeens ruim boven de meeste mensen uitsteek. Vrijwel iedereen is hier klein en tenger. Als ik hier kleren wil kopen, moet ik naar de grote maten winkel.
Hué
Vanaf Mai Chau gaan we met Daàt en Zoeng (chauffeur) terug naar Hanoi waar we op het vliegtuig gezet worden voor de vlucht naar Hué dat 700 km ten zuiden van Hanoi en 1000 km ten noorden van Ho Chi Minh stad ligt. Na ruim een uur vliegen komen we om tegen half negen 's avonds aan in Hué. Op het vliegveld staat Van ons op te wachten om ons naar het hotel te brengen. Omdat de was aardig begint op te lopen, vragen we haar of zij een wasserette in de buurt van het hotel weet. Er blijkt er een vlakbij te zijn. Omdat we maar een dag in Hué hebben en er vreselijk veel te doen is, vragen we of ze weet hoe laat de wasserette open gaat. Dat weet ze niet, maar ze stelt voor even de wasman te bellen. De service hier is ongekend. De wasman komt op zijn brommertje meteen langs om onze vieze kleren op te halen en we mogen zeggen hoe laat we ze morgen terug willen hebben, dan komt hij ze weer brengen. En inderdaad de volgende dag vijf minuten voor de afgesproken tijd staat de wasman weer voor ons met vijf kilo vers gewassen kleren en dat alles voor 8 euro!
Hué is een oude vorstenstad en is zo'n kleine 150 jaar de hoofdstad van Zuid-Vietnam geweest. De stad moet rond 1636 gesticht zijn. De vorsten van de Nguyen dynastie controleerden in die tijd het zuiden van het land en vestigden ongeveer op de plaats van Hué hun hoofdstad die ze Kim Long noemden. Met de bouw van de eerste citadel vestigden ze zich definitief in het huidige Hué dat toen nog Phu Xuan heette. Nadat de stad tijdens de Tay Son opstand door de Trinh (die het noorden van Vietnam feitelijk bestuurden) verwoest was, heroverden de Nguyen uit het zuiden de stad weer en riepen de stad die inmiddels Hué heette in 1801 tot hun hoofdstad uit. Hué groeide in die tijd uit tot het centrum van kunst en cultuur en uit die tijd stammen ook de belangrijkste bezienswaardigheden. De keizers slaagden erin om achter de dikke muren van hun keizerlijk paleis zich volledig af te sluiten van de ontwikkelingen die onder invloed van de Fransen plaats vonden. De communisten, onder leiding van Ho Chi Minh, hadden dan ook weinig moeite om korte metten te maken met de van de wereld vervreemde vorsten en het feodale systeem en in 1945 moest de laatste keizer uit de Nguyen dynastie aftreden. Hij heeft tot zijn dood in 1997 in ballingschap in Frankrijk geleefd.
We beginnen de dag met de citadel, die tot taak had de keizerlijk gebouwen te beschermen en omgeven is door een muur van 11 km lang, 21 m dik en 6 m hoog. De citadel was enorm groot en omvatte niet alleen de keizerlijke gebouwen, maar ook de woon- en werkvertrekken van ambtenaren en ambachtslui. De keizer had zijn eigen verboden purperen stad waar gewone mensen geen toegang toe hadden. Van de oorspronkelijke gebouwen is slechts een klein gedeelte over, alhoewel ze overal druk aan het restaureren zijn. Wat nog niet in 1947 door de Franse belegering van Hué werd verwoest, werd wel tijdens een bombardement (tet-offensief) in 1967 door de Amerikanen plat gebombardeerd. Daarnaast heeft ook de natuur een handje geholpen. Diverse typhoons hebben hun verwoestende sporen nagelaten. Toch blijft er nog meer dan genoeg over om te zien.
Zo zien we de zaal waar de keizer zijn gasten ontving met daarachter een zaaltje met de maquette van hoe het complex eens was. In de vertrekken van de mandarijnen hebben ze nu een andere activiteit bedacht. Je kan je verkleden als keizer/keizerin en dan in de keizerszetel met verkleedkleren aan op de foto. Daar is veel animo voor. Een kleine, oude vrouw van Oosterse afkomst past werkelijk perfect en zou zo door kunnen gaan voor de keizerin. Het in 1821 door Ming Mang gebouwde The Mieu is een van de meest bijzondere gebouwen. Het bevat gedenktafels en altaren voor 10 van 13 vorsten die sinds de oprichting van Hué als hoofdstad in 1801 aan de macht zijn geweest (twee zijn te kort geweest en de laatste ontbreekt). De enorme urnen op het plein voor de The Mieu zijn ook indrukwekkend. Ze zijn elk 2 m hoog en wegen 2,5 ton. Ze symboliseren de macht en de stabiliteit van het land.
In de citadel is zoveel te zien, dat onze halve dag al op is als we er uit komen. Om nog zoveel mogelijk van de rest te zien, besluiten we om bij het hotel een fiets te huren, want veel van de bezienswaardigheden liggen 5 - 15 km buiten de stad. Als we de fietsen krijgen, lijken de banden wel lek; daar kan je niet op fietsen. Er wordt onmiddellijk iemand met een fietspomp opgetrommeld die alle vier de banden weer van lucht voorziet. Wij hebben weinig fiducie in de banden, maar het hotel is tevreden. We kunnen gaan. We nemen de gok en stappen op de fiets voor de Thien Mu pagode, 5 km buiten de stad. De Thien Mu pagode is een achthoekige pagode van zeven etages. Elke etage stelt een reïncarnatie van Boeddha voor. Achter de pagode begint het eigenlijke kloostercomplex met een tempel. In de voorhof van de tempel zit de lachende Boeddha. Een gezellige dikbuikige en breed lachende Boeddha. Inmiddels hebben we geleerd dat deze lachende Boeddha de toekomstige Boeddha is, die lacht omdat hij gelukkig is, dik is omdat hij genoeg te eten heeft en in zijn handen juwelen houdt als teken van rijkdom. Zijn lange oren symboliseren een lang leven.
Vanaf de pagode fietsen we – de banden doen het nog steeds – naar een van de vele keizerlijke graven: de tombe van Tu Doc. Tombe is eigenlijk geen goed woord, want ook dit is een groot complex met tempels en paleizen. Tu Doc was helemaal geen heerser, hij hield van kunst, architectuur en was poëet en kon alle beslommeringen van het landsbestuur niet aan. Hij heeft het hele complex al tijdens zijn leven laten ontwerpen met kunstmatige bergen en meren en heeft er lange tijd gewoond. Het is een idyllische plek met waterpartijen en een groot pijnbomenbos. Zijn geliefde plekje was een gebouw op een eilandje waar je met een roeiboot naar toe moest. Ondanks zijn 103 concubines is Tu Doc kinderloos gestorven. Hij ligt nu in zijn tombe achter een gigantisch groot mausoleum dat bewaakt wordt door twee paarden, twee olifanten en zes mandarijnen van steen. Omdat we per se met licht weer terug in de stad willen zijn, vertrekken we om half vijf weer richting stad.
Vanwege de hitte gaat het water hard en moeten we bij de Thien Mu pagode een fles water kopen. Opeens willen ze 20.000 dong (80 eurocent) hebben, terwijl we steeds 10.000 dong betaald hebben. Dat doen we niet. Als ik zeg, dat ik 10.000 dong betaal en geen cent meer, zakt de prijs direct naar 15.000 dong. Als ik zeg dat ik dat echt niet doe en dreig door te lopen, is 10.000 dong ook goed. Zo doe je dat. Zijn we wel tevreden over deze onderhandelingen, bij de Tu Doc tombe blijkt dat de fietsenstalling bij Thien Mu ons teruggepakt heeft. We hebben daar vijf keer zoveel voor de fietsenstalling betaald als hier (goed, het was ook maar 80 cent voor twee fietsen, maar toch). Zo doen ze dat. Voordat jullie ook maar iets slechts over de Vietnamezen gaan denken, moet ik erbij zeggen, dat eigenlijk niemand je hier probeert op te lichten. Natuurlijk moet je bij souvenirs afdingen, maar dat hoort bij het spel. Verder zijn alle mensen hier even aardig en behulpzaam.
Als je niet als dapper mens geboren bent zoals ik, is terug fietsen door de avondspits van Hué een hachelijk avontuur. Natuurlijk is het niets in vergelijking met Hanoi, maar het is een chaos van brommertjes en auto's die van alle kanten aan komen, zich nergens aan storen (een beetje aan stoplichten), elkaar rakelings passeren, nooit hun hand uitsteken en zeker niet stoppen als je ook door kan rijden. Eerlijk gezegd ben ik wel blij als we weer thuis zijn op nog steeds goede banden. Geef mij dan maar de Grebbeberg.
Bach Ma NP
Na Hué zoeken we de rust weer op van de natuur. We gaan naar het Bach Ma nationale park. Bach Ma, sinds 1991 een nationaal park, heeft een oppervlak van 220 km2 en ligt in de Annamite bergen vlakbij Hué. Het is een van de natste plaatsen van Vietnam en kent een droog en een nat seizoen, maar zeker hoger in de bergen kan het weer snel veranderen en dat ervaren we zelf ook. De vegetatie bestaat vooral uit altijd groen bos en het hogere bergbos. De bergen bestaan voornamelijk uit graniet en zijn erg steil. Omdat het park op de grens van Noord en Zuid-Vietnam ligt, is de biodiversiteit groot en het wordt vooral geroemd voor zijn vogelrijkdom. Maar zo horen we, voor de vogels moeten we er tussen mei en augustus zijn, want in deze tijd zie je er maar weinig.
Het park heef een roerige geschiedenis. In 1932 vestigde de Fransman Girard er een zomerresidentie voor de Fransen, zodat die in de bergen konden genieten van het koelere weer en de hete zomer van het laagland konden ontsnappen. Vooral rijke Fransen vestigden er zich, er kwam een postkantoor en een ziekenhuis. De Vietcong zag dit vakantieplezier uiteraard niet zo zitten en begin jaren 50 is er flink gevochten. Ook tijdens de Vietnam oorlog heeft het gebied zwaar te lijden gehad en is er zwaar gevochten. De Amerikanen hadden vlakbij een fort en in het park een helikopterbasis, terwijl de Vietcong soldaten het park gebruikten als schuilplaats en vanuit hinderlagen de Amerikaanse grondtroepen bestookten. We zien in het park nog de helikopterbasis en de door de Vietcong soldaten gegraven tunnels die als schuilplaats dienden. Als je hier loopt, kan je je wel voorstellen dat de Amerikanen die hier op onbekend gebied waren en waarschijnlijk ook niet bestand waren tegen het klimaat hier, hier weinig uit konden halen.
Bij het bezoekerscentrum laden we parkgids Dien in ons minibusje en dan beginnen we aan onze lange klim van 16 km omhoog naar ons guesthouse bijna op het hoogste punt van het park. Een km of twee voor het guesthouse stappen we uit voor onze eerste wandeling van vandaag: de rododendron trail naar een meer en een waterval. Het bos hier is volstrekt anders dan in Cuc Phuong. Allereerst zitten we hier veel hoger, dus de temperatuur is al heel anders, maar hier is het bos meer open en overal zijn stroompjes en watervallen. Dien is wel aardig, maar niet een heel goede gids. Hij vertelt onderweg weinig en heeft op veel vragen geen antwoord. We wandelen naar meer nummer 5, het laagste meer van een serie van vijf meren in het park. Het is een comfortabele wandeling over een mooi pad. We komen uit bij de bovenkant van een waterval die zich over een hoogte van 300 m in de diepte stort. Son laat ons kiezen: we kunnen van hieraf afdalen naar de bodem van de klif 300 m lager. Daarover hebben we gelezen: dat is een route die volgens de beschrijving over 689 treden naar beneden loopt. Daarna moeten we dezelfde treden ook weer terug (althans dat begrijpen we, maar we komen dan ook langs meren die hoger liggen dan het meer waar we nu bij staan, dus iets klopt er niet). De eerste drie 'treden' hebben we al genomen om wat dichter bij de waterval te komen. Helemaal geen treden, maar gigantische stappen over granietrotsen die veel dieper zijn dan mijn benen lang zijn. Afgezien daarvan liggen de rotsblokken akelig dicht naast de zich omlaag stortende waterval en het slappe touw dat er als veiligheid naast hangt, biedt weinig houvast. Zeker niet geschikt voor hoogtevrees, maar zonder hoogtevrees ook niet aantrekkelijk. Gelukkig is er een prima alternatief waarbij je via een route door het bos omhoog loopt naar het bovenste meer (meer nr 1). Dat klinkt beter, wij gaan vandaag voor de veilige bejaardenroute, waarbij we geregeld via rotsblokken en een touw een rivier over moeten steken. Dat is nog leuk en voor ons avontuurlijk genoeg. Zo hebben we een heerlijke wandeling van drie uur, qua vogels is het erg rustig, maar in zo'n mooi groot bos is wandelen al leuk genoeg.
's Middags gaan we naar de top van de berg. Bach Ma betekent 'berg van het witte paard', zo genoemd omdat er om de top van de berg vaak een wolk hangt, die kennelijk vaak de vorm van een paard heeft. Het weer wisselt hier onvoorstelbaar snel, zo zit je in de regen en zie je niets vanwege de wolken en een paar minuten later is er geen wolkje aan de lucht en kan je op de top ver uitkijken. Op de top is een groot veelhoekig paviljoen van twee etages met op de benedenverdieping in drie talen en veel foto's de geschiedenis van het park. Buiten staat op een grote schildpad een gedenksteen en even verderop staat een immense klok. Dat verwacht je niet aan te treffen in een natuurpark. Het is hier zo hoog heerlijk koel. 's Avonds hebben we zelfs de vestjes nodig. Jammer dat dat morgen weer over is.
Roodscheendoek
Omdat de weg naar de top over een goed verhard pad gaat, besluiten we 's morgens vroeg (kwart voor vijf) op te staan, zodat we bij zonsopgang de wandeling nog een keer samen kunnen doen in de hoop nog wat leuks te zien. Reken maar dat onze moeite beloond wordt. Gisteren hebben we in een flits een red-shanked douc (roodscheendoek; doek komt van het Vietnamese woord voor aap) gezien, maar vandaag zien we ze echt heel goed. We horen beweging in de bomen en na even zoeken, kunnen we de apen – een langoerensoort – goed zien. We blijven geduldig staan en hebben ongelofelijk geluk, want de apen komen dichterbij en we kunnen ze steeds beter zien. Het zijn zulke prachtige, kleurige apen en ze dragen terecht de bijnaam 'gekostumeerde aap'. Het meest opvallend zijn hun dieprode onderbenen, alsof ze kousen aanhebben en hun witte onderarmen alsof ze mouwlange witte handschoenen dragen, alhoewel hun handen en voeten zwart zijn. Om hun gele koppie zit een prachtige kraag van witte haren met daarom heen een rode kraag. Hun lange staart is wit en de rest van het lijf is grijs. We kunnen ze zo geweldig zien, want alhoewel wij het fantastisch vinden om hun te zien, vinden zij het andersom een stuk minder. Ze zitten door de bomen heen recht naar ons te kijken en maken met z'n allen dreiggeluiden in de hoop dat we weggaan. Onze dag kan niet meer stuk.
Later lopen we met Dien en Son nog de Pheasant Trail, zo genoemd vanwege de fazanten die je daar ziet. Het is opnieuw een prachtige wandeling naar een meertje en een waterval. De fazanten hebben kennelijk vrij op zaterdag, want alle soorten die we er kunnen zien, laten het afweten. Overigens hebben we gisteren ook geen enkele rododendron langs de rododendron trail gezien.
Naar Hoi An
Vanaf het park gaan we via de Hai Van pas en de Marble Mountains naar Hoi An. De Hai Van pas ligt op een hoogte van 500 m en biedt mooi uitzicht over de bergen en direct daaraan grenzend de zee. De Marble Mountains zijn een groep van vijf marmer- en kalksteenbergen vernoemd naar de vijf elementen uit de oude Oosterse filosofie: water, aarde, metaal, vuur en hout. De hoogste berg is water en tevens de hoofdattractie. In de berg zijn talloze grotten waarin je de meest prachtige boeddha tempels vindt. Soms doen de beelden denken aan de hindoegoden uit India en het blijkt dat in ver vervlogen tijden de Cham hier hebben gewoond en dat dat hindoeïsten waren. Kennelijk is er wat van hun invloed bewaard gebleven. In een grot zijn zelfs nog twee beeldjes uit de Cham tijd. We lopen met Son over het gigantische complex en zien niet alleen veel tempels, maar ook een pagode van zeven etages en enkele lagere pagodes waaronder monniken begraven liggen. Erg leuk is de hertentuin van Boeddha. Daar zit Boeddha omringd door aandachtig kijkende hertjes, terwijl Boeddha aan zijn vijf leerlingen die ook in de tuin zijn, zijn eerste les geeft. Deze beelden zijn van marmer, de overige grote beelden in de grotten zijn gemaakt van cement wat helemaal naar boven gedragen is.
Ook deze bergen zijn tijdens de oorlog zwaar belaagd, omdat soldaten van de Vietcong zich hier schuil hielden en veel van de altaartjes en tempels zijn dan ook ter nagedachtenis aan de gesneuvelde soldaten. In de allergrootste grot zijn wel vijf of zes verschillende tempels. De grot heeft van boven verschillende openingen. Die waren er niet van nature, maar zijn ontstaan door Amerikaanse bombardementen. Beneden aan de berg is het steenhouwersdorpje waar elke winkel tot aan meer dan manshoge marmeren beelden verkoopt. Er zijn zoveel winkeltjes dat je je niet voor kan stellen, dat al die winkels naast elkaar kunnen bestaan.
Hoi An
Hoi An, gelegen aan de Thu Bon rivier, is volstrekt anders dan Hué. Omdat aan het eind van de 16e eeuw China en Japan hermetisch waren afgesloten, fungeerde Hoi An, dat toen Hai Pho heette, als een handige plaats om goederen om te slaan. In de 17e eeuw kwamen ook zwaar beladen handelsschepen uit Batavia, Malakka en Siam hier handel drijven en in 1636 vestigde de VOC hier een handelsvestiging, wat de Fransen 40 jaar later ook deden. Toen in China de Qing dynastie de macht veroverde, ontvluchtten veel aanhangers van de verdreven Ming dynastie het land en een deel daarvan vestigde zich in Hoi An, waardoor Hoi An een sterk door Chinezen beïnvloede handelsstad werd. In het begin van de 19e eeuw begon het verval van Hoi An door de opkomst van het nabij gelegen Danang en de verzanding van de Thu Bon rivier. Die aftakeling was een zegen tijdens de Indochinese oorlogen en veel van het historische centrum bleef ongeschonden bewaard. Sinds de 90-er jaren is Hoi An met zijn Chinese en Japanse invloeden steeds bekender geraakt bij de toeristen en in 1999 werd de historische kern van Hoi An opgenomen op de werelderfgoedlijst. Hoi An is dan ook verreweg de meest toeristische plaats op onze reis tot nu toe. In het historisch centrum wemelt het van de souvenirwinkels, restaurants, reisbureautjes, wasserettes en fiets- en motorfietsverhuurders. Toch is er ook nog erg veel interessants te zien in de stad. De markt, waar we mee beginnen is een feest voor het oog. Een enkel kraampje heeft toeristenspullen, maar de meeste kramen verkopen lokale waar en het is er een drukte van belang. De keuze aan groente, fruit, vis, schaal- en schelpdieren en ga zo maar door lijkt onbeperkt en dat samen met alle mooie mensen die druk met hun handel in de weer zijn, geven een mooi beeld van hoe de stad ooit geweest moet zijn.
De Chinezen bouwden net als thuis een soort gemeenschapshuizen met een vergaderruimte, een binnenplaats met bonsaiboompjes en rotspartijen in vijvertjes en een tempel voor de voorouderverering. Die zijn prachtig gerestaureerd en erg de moeite waard. Daarnaast herbergt de stad een aantal oude familiehuizen die nu vaak al tot in de achtste generatie in handen van dezelfde familie zijn. Ze zijn van binnen fraai bewerkt en de zware meubels vaak van ingelegd hout zijn ware pronkjuwelen. Ook de Japanse brug, door de Japanners gebouwd om de Chinese wijk en de Japanse wijk met elkaar te verbinden, is erg fraai. In zijn huidige vorm dateert de brug uit 1673. De bouw aan de Japanse kant is begonnen in het jaar van de aap en afgerond in het jaar van de hond. Daarom zitten aan de Japanse kant van de brug twee aapjes en aan de Chinese kant twee hondjes. Alle vier hebben ze een rood mutsje op. De achterliggende reden van het mutsjes weten we niet.
In een van de familiehuizen – het zijn allemaal tegelijkertijd winkels – vragen ze naar ons geboortejaar vanwege de speciale geluksmunten die je dan kan kopen. Ik blijk een geit te zijn en geliefd door andere mensen; Rik is een rat en daarom erg slim. Met zulke algemene uitspraken kan ik ook een horoscoop trekken. Hoi An is ook beroemd vanwege de mooie kleding die ze daar van de mooiste stoffen binnen de kortste keren voor een mooie prijs op maat maken. Jullie begrijpen natuurlijk wel, dat Rik me maar ternauwernood heeft weten te weerhouden van de aanschaf van een geheel nieuwe garderobe.
Een ander hoogtepunt van Hoi An is de Franse bakkerij. Volgens de beschrijving moet je daar gebak en alle soorten brood kunnen krijgen. Ze hebben er inderdaad een vitrine met de meest verleidelijke gebakjes – waarvan de twee die wij uittesten ook erg lekker zijn – en prima koffie. Als we binnenkomen kijken twee broodjes ons met hun prachtige, donkere volkorengezichtjes al verwachtingsvol aan en die gaan we natuurlijk niet teleurstellen. Op de menukaart staan ze niet. Daar vinden we alleen ingewikkelde sandwiches met kip, tonijn, ei, salade en andere dingen die we eigenlijk niet willen. We wijzen dus de broodjes aan en zeggen dat we daar kaas op willen, alleen kaas en niets anders. Vietnamezen zijn vriendelijk en behulpzaam en even later hebben wij – buiten de kaart om – twee heerlijke, warme, verse volkorenbollen met kaas. Toegegeven daarvoor ga je niet naar Vietnam, maar na 2,5 week noodles en rijst is het wel heel erg lekker. Overigens hebben we echt niets te klagen over het eten. We hebben hier nog elke dag heerlijk en gevarieerd gegeten. We hebben ook nog een leuk recept voor als we weer terug zijn. Het 'set menu' in Bach Ma begint met aardappelsoep, die zoals de trotse eigenaar beweert, gemaakt is van aardappelen en melk. Inderdaad het is gewoon slappe aardappelpuree.
Dalat
Vanaf Hoi An vliegen we naar Dalat dat in alles anders is. Dalat is eind 19e eeuw min of meer toevallig 'ontdekt' door een Frans-Zwitserse arts, maar pas 15 jaar later vestigden de eerste Europeanen zich er. De stad groeide snel uit tot een chique oord waar de Franse High Society zich graag liet zien. Tussen de 2000 m hoge, met naaldbos begroeide bergen met veel watervallen en meren en een gemiddelde temperatuur van 18 graden, voelden de Europeanen zich veel beter thuis. Ze logeerden in chique hotels of lieten op de berghellingen hun eigen villa's bouwen. De Fransen zijn natuurlijk allang vertrokken, maar de stad trekt nog steeds veel toeristen. Kwamen de Fransen omdat het hier op thuis leek, nu komen de Vietnamezen omdat het hier zo exotisch is. Vooral jonge stelletjes komen hier, laten zich in een paardenkoetsjes rondrijden en laten bij watervalletjes en meertjes romantische foto's maken, vaak in gehuurde kleren die aan bruidskleren doen denken. Mocht de relatie stuklopen, heb je altijd nog de foto's, moet je maar denken.
De eerste middag in Dalat doen wij aan sightseeing. Als je maar één ding kan zien in de stad, dan moet je naar het Crazy huis (Hang Nga) gaan. Het huis is eigenlijk niet te beschrijven. Het terrein staat vol bouwsels die doen denken aan een sprookjesboek: scheve, puntige huisjes, holle bomen, grotten, waterpartijen en overal zijn paddestoelen, krokodillen, slakken, bijen en spinnen in van metaaldraad gemaakte spinnewebben. Alle bouwsel zijn met op, onder en door elkaar lopende, steile trappetjes verbonden en overal kom je kamertjes tegen, genoemd naar een dier, waarvan een beeld in het kamertje staat. De eigenaar Mw. Dang Viet Nga, schijnt zelf ook vrij excentriek te zijn, maar van haar zien wij geen spoor. Mw Nga kon het aan haar creatieve brein ontsproten fantasiehuis zonder al te veel weerstand in het socialistische Vietnam realiseren, omdat ze de dochter is van de voormalige premier van Vietnam. Ook in Vietnam zijn alle mensen gelijk, maar sommigen zijn nu eenmaal meer gelijk dan anderen.
Uitslapen zit er in Dalat niet in, want de rest van ons verblijf in Dalat gaan we op vogelexcursie met Tjen en beide dagen vertrekken we om 6 uur 's morgens. Overigens: complimenten aan het hotel, want alle drie de dagen serveren ze speciaal voor ons een uitstekend ontbijt om half zes, veel eerder dan de reguliere ontbijttijd. De eerste dag gaan we naar een vallei en 's middags naar een meer. Tjen is super. Hij ziet alle vogels die er zijn en ook de kleinste vogeltjes weet hij van een naam te voorzien. Het is echt zo'n gids van wie je hoopt dat je hem treft en waarbij je je onmiddellijk weer een enorme stumper gaat voelen, omdat hij geduldig vogeltjes aan blijft wijzen, totdat jij ze na 40 keer ook eindelijk ziet (of ze weggevlogen zijn). De vallei van de eerste ochtend is volgens Tjen de allerbeste plek, omdat er aan één kant naaldbos is, aan de andere kant jungle en daartussen de meer open vallei met een riviertje dat de vogeltjes trekt. De toppers uit de vallei zijn toch wel de scarlet minivet, een klein vogeltje dat nooit stil zit en dat je als een oranje-rood propellertje voorbij ziet schieten. Ook de sunbird die we pas na een hele tijd goed kunnen zien als hij van de bloemen snoept en de spiderhunter die met zijn grote kromme snavel en zijn gespikkelde borst heel dichtbij zit, zijn geweldig. Ook de middagexcursie bij het meer is prachtig. Ook daar tovert Tjen talloze vogeltjes voor ons te voorschijn.
De tweede dag gaan we naar het Bidoup Nui Ba Nationale park, vlakbij Dalat. In dat park liggen de twee hoge bergen (Bidoup 2287 m en Nui Ba 2167 m) van het Langbiang plateau. Bij de ingang van het park moeten we overstappen in een jeepje dat ons over een steile, geasfalteerde weg omhoog rijdt. We gaan niet helemaal tot de top, maar blijven aan de rand van het bos hangen, omdat het daar beter vogels spotten is. Ook vandaag zien we weer veel. Vooral de twee soorten kleurige minivets zijn erg mooi. We zien ook het neefje van de koolmees: de bergkoolmees. Hij draagt een veel bredere stropdas dan de onze en heeft wat groen op zijn rug.
Dalat heeft het oudste station van heel Vietnam. De trein rijdt inmiddels niet meer, maar er is nu wel een antiek, houten toeristentreintje naar het 8 km verderop gelegen Trai Mat. De treinrit – met gratis koffie – is vooral leuk omdat je langs het uitgestrekte kassengebied bij Dalat komt, waar ze voor een groot deel van Vietnam groente en bloemen verbouwen. In Trai Mat stoppen we drie kwartier en kunnen we even naar de pagode. Die is onvoorstelbaar. Zelfs in de Efteling tref je dit soort bouwwerken niet aan. De pagode bestaat uit diverse tempels allemaal even rijk gedecoreerd met draken, leeuwen, fantasiedieren en bloemen. Alles is – in reliëf – gemaakt van kleine stukjes glanzende keramiek en alles is even gedetailleerd uitgewerkt en gigantisch van formaat. Overal staan manshoge beelden van mensen en goden. Achter de pagode staat een soort Sinterklaas-vrouw op een schimmel vergezeld van haar knecht, de aapman (zou dat beter vallen dan Zwarte Piet?). Zeker 30 beelden van mensen (een fluitspeler, iemand met een hark, iemand met het bekende Vietnamese juk met twee schalen, enz) staan verspreid om en rond het complex. Als je de trap van de zeven etages tellende pagode opgaat, loop je onder metersgrote poten van een phoenix door en kom je uit bij een bel van 8,5 ton. Achter de pagode is opnieuw een gigantische tempel van drie verdiepingen met een even gigantische boeddha. Aan de zij-en achterkanten staan mensgrote goudkleurige beelden van goden of godinnen. Het moeten er in totaal minstens 300 zijn. In de tempel zitten veel monniken dood- en doodstil. Ze zien er eng uit, maar blijken bij nadere bestudering van was te zijn. De enorme minstens 10 m hoge lady boeddha is gemaakt van gedroogde bloemen. Veel te snel moeten we weer terug om de trein nog (net) te halen. Het grappige is, dat we ondanks onze reisgidsen en grondige voorbereiding niets van deze pagode wisten. We gingen voor de treinrit en kregen de Eftelingpagode er gratis bij.
Ook de derde ochtend in Dalat moeten we vroeg op om naar Ho Chi Minhstad/Saigon te vliegen. We zitten keurig om 6.20 klaar, maar niemand komt ons ophalen. Telefoneren met het lokale reisbureau lukt niet, dus we besluiten om 6.45 een taxi te nemen om op tijd het vliegtuig te halen. Als we net op weg zijn, merkt Rik op dat we weer terugrijden naar het hotel. De taxichauffeur zegt daarop 'hotel hello', waaruit we opmaken dat het hotel de chauffeur gebeld heeft en we veronderstellen dat onze auto er nu wel is. Dat is niet zo. Ik ben in de lobby mijn horloge verloren en dat krijg ik nu terug. Bij het horloge is wat achtergrondinformatie op zijn plaats. Het pennetje van mijn horlogebandje heeft de neiging om af en toe los te schieten. Dat is al diverse keren vastgezet en ik heb zelfs een nieuw pinnetje gehaald, maar het probleem blijft. Vanmorgen is opnieuw het pinnetje losgeschoten zonder dat ik dat gemerkt heb. In de lobby hebben ze na vertrek mijn horloge gevonden en onmiddellijk actie ondernomen. Hoe attent kunnen mensen zijn! Inmiddels is mijn horloge degelijk gerepareerd. Met twee stukjes flossdraad hebben we het pinnetje gezekerd. Schiet het nu los dan blijft het horloge aan de twee stukjes flossdraad hangen.
Saigon
In Saigon worden we opgewacht door Long die voor de komende dagen onze gids blijft. Long vraagt meteen of we problemen hebben gehad met het ophalen in Dalat. Als we dat bevestigen, krijgen we ter plekke de taxikosten vergoed. 's Avonds in het hotel belt de lokale agent om haar verontschuldigingen aan te bieden. Rik geeft aan dat we nog net op tijd waren en dat de kosten inmiddels al vergoed zijn, dus dat er helemaal geen probleem meer is, maar toch biedt de agent ons ter compensatie een lunch aan tijdens de excursie van de volgende dag. Service kent hier geen grenzen.
In Saigon bezoeken we het voormalig presidentieel paleis dat in een groot park ligt en een historisch monument is voor de Vietnamoorlog. Op 30 april 1975, toen de Amerikanen definitief het veld moesten ruimen, brak een tank door het smeedijzeren hek. De tank staat er nog steeds en het paleis is nu museum geworden, waarbij je veel van de nog oorspronkelijk ingerichte vertrekken kunt zien, zoals de officiële ontvangstkamers van president, vice-presidenten en first lady, maar ook de privé-vertrekken. Het valt op hoe beschaafd het paleis ingericht is. De meubels zijn mooi, maar niet overdadig en het hele interieur ademt een jaren 60 sfeer uit met lage strakke houten kastjes langs de wanden en stoelen met iele taps toelopende pootjes eronder. Het meest bezienswaardig zijn de twee ondergrondse etages die als bunker fungeerden. In de rechte gangen zien we kamertje na kamertje oude telecommunicatie-apparatuur, een hele rij antieke telex-typemachines, een vergaderruimte met stafkaarten en batterijen telefoons en stalen bureaus met oncomfortabele bureaustoelen. Gezellig was het er allerminst, maar stevig wel.
Vanuit Saigon bezoeken we de Cu Chi tunnels, een gigantisch netwerk van ondergrondse tunnels, gemaakt door de Vietcong in hun strijd tegen de Amerikanen. Nu is het ingericht als openluchtmuseum en trekt – terecht – veel bezoekers. Het complex bestond uit 250 km tunnels en liep ondergronds tot aan Saigon toe. De tunnels bevonden zich in de dichte jungle en waren goed verstopt. Ter demonstratie is er nog een verscholen luik dat toegang gaf tot de tunnels. Een bewaker demonstreert hoe je erin gaat en vervolgens het luik zo dicht doet dat het weer goed verstopt is. Zelfs als je gezien hebt waar het luik zit, zie je nog niet waar het is als het luik weer dicht is. De gaten zijn echt klein, daar pasten de grotere en dikkere Amerikanen niet in. Daarna zien we een val voor de Amerikanen. Het is een grote klep in de grond die hetzelfde werkt als een wip. Zodra je er aan een kant op gaat staan, zwiept die kant naar beneden en kom je op gemene pinnen terecht. Om de valkuilen en de tunnelingangen te vinden, maakten de Vietcong geheime merktekens, bijvoorbeeld door een boom te kappen of door twee jonge boompjes kruislings naar elkaar toe te buigen. Zodra de Amerikanen zo'n merkteken hadden ontdekt, veranderde de Vietcong soldaten de merktekens. Er is een hele demonstratie van de meest gruwelijke boobytraps, variërend van draaiende rollen met pinnen, een soort klapstoelmodel met pinnen en pinnen die naar binnen bogen, zodra je in de val kwam en de bodem raakte. De punten van de pinnen werden ook nog eens standaard ingesmeerd met slangengif of gif van planten. Ze zijn allemaal even gruwelijk. Deze vallen zijn bedacht toen de Amerikanen de eerste vallen met pinnen op de grond wisten te ondervangen door metalen zolen op hun schoenen te maken.
Je ziet in het hele complex een soort evolutie van de predator op zoek naar zijn prooi en omgekeerd. We zien een termietenheuvel met opzij en onderin een klein holletje van een dier. Dat is geen holletje, maar een ontluchtingskanaal van de tunnel. Toen de Amerikanen daar achter kwamen, namen ze speurhonden mee om de gaten te onderzoeken. Als tegenactie stopte de Vietcong wilde pepertjes achter de gaten, waardoor de honden geen mensen roken en vreselijk gingen niezen. Nadat de Amerikanen door hadden, waarom de honden gingen niezen, bleek dat geen voldoende bescherming meer te bieden. De volgende stap van de Vietcong was om de shampoo en de zeep van omgekomen Amerikanen in kleren te wrijven en die achter het gat te stoppen. De honden roken nu de vertrouwde lucht van hun Amerikaanse vrienden en liepen de gaten voorbij. Van de banden van de Amerikaanse voertuigen werden schoenen gemaakt. De schoenen waren erg vernuftig, Ze waren zo gemaakt dat je ze van twee kanten kon dragen. Door ze achterstevoren te dragen, werden de Amerikanen op een dwaalspoor gebracht. Ze dachten dat je precies de andere kant opliep dan je deed. Zelfs bijen werden in de strijd gebruikt. In de jungle zijn bijen die uiterst giftig zijn. Een paar steken zijn al dodelijk. Als de Amerikanen de Vietcong soldaten op het spoor waren, schoten de Vietcong soldaten een kogel door de bijenkorf en maakten dat ze wegkwamen. De woedende bijen stortten zich vervolgens op de Amerikanen en maakten het werk af.
Om een gevoel te krijgen van hoe de tunnels er werkelijk uitzien kan je nog door twee stukken tunnel kruipen. Ze waren echt laag en het moet voor beide partijen een vreselijke tijd zijn geweest. Heel fascinerend om te zien, maar wat een hel moet dit geweest zijn.
Cao Dai in Tay Ninh
Vlakbij Saigon ligt ook Tay Ninh, het centrum van de Cao Dai. Cao Dai is een religie die alle wereldreligies – Boeddhisme, Christendom, Islam, Confucianisme, Hindoeïsme, enz – combineert in één religie. Uit alle heilige boeken hebben ze gekozen wat aardig leek en terzijde gelegd wat minder was. Volgens de Caodaïsten is god drie keer op aarde geweest. De eerste keer om de zon, de maan en de aarde te scheppen. De tweede keer als Boeddha, Jezus, Mohammed en vele anderen en de derde keer in 1921 in Vietnam, toen Ngo Van Chieu een visioen zag van het heilige oog en een boodschap ontving. Het heilige oog is nu het symbool van de Cao Dai. De boodschap hield in dat het fout was dat alle godsdiensten met elkaar in strijd waren, want dat het allemaal om één en dezelfde persoon ging en Ngo kreeg de opdracht een tempel te bouwen om alle godsdiensten te verenigen.
Cao Dai tempel
In 1927 werd Tay Ninh uitgeroepen tot zetel van de Caodaïsten en werd begonnen met de bouw van een uiterst opmerkelijke tempel. De enorme suikerwerkkerk is een bij elkaar geraapte mengelmoes van verschillende godsdiensten met een voorkeur voor draken, pasteltinten en versieringen en heeft twee torens en overal het heilig oog. Een paar keer per dag is er een ceremonie waarbij de gelovigen in wit gekleed moeten verschijnen. Schoenen moeten uit (geldt ook voor bezoekers) en mannen en vrouwen zitten gescheiden. Er zijn ook monniken en nonnen die op het complex leven en die mogen wel kleurige kleren aan alhoewel we dat alleen bij de mannen zien. Geel zijn de Boeddhisten, rood zijn de Confucianisten en blauw zijn de Taoïsten. Tijdens de dienst zit iedereen in kleermakerszit op de grond en af en toe wordt er gebogen met het hoofd of het hele bovenlijf. De finesses van de dienst ontgaan ons, maar zo'n bizarre kerk vol witgejurkte en wat kleurige gelovigen is wel heel bijzonder om te zien.
Ik zou nog veel meer willen vertellen, maar de brief wordt maar langer en langer, dus ik ga voor nu stoppen en in een volgende brief vertel ik weer meer.