Rondzendbrieven wereldreis > Rondzendbrieven > 08: Peru, Bolivia, Chili
Wereldreis, Zuid Amerika, brief 8

Wereldreis, Zuid Amerika, brief 8

[Peru, Puno, 7-6-99]

De 7e brief loopt tot aan Machu Picchu en Cusco, en gaat over een paar dagen in La Paz (Bolivia) op de post. Deze 8e brief wordt niet alleen de laatste Zuid Amerika brief, maar ook de allerlaatste rondzendbrief. Onze reis loopt op zijn eindje, en alhoewel ik het leuk vind om te schrijven, ga ik thuis toch maar niet door met de rondzendbrieven over de belevenissen in en om Ede.

Puno

Vanuit Cusco rijden we verder door de Andes-hoogvlakten richting Puno, dat aan het Titicaca meer ligt. We kamperen bij ruïnes, een stukje voor Puno op 3800 m. Kamperen op die hoogte (in de winter) is voor doorzetters. Met slaapzak en pyjama is het in de tent nog wel warm, maar bij het ontbijt vormt zich op het teiltje water een laagje ijs! Puno zelf ligt net als het meer op 3800 m. Grootste attractie van Puno is niet de stad zelf, maar het enorme Titicaca meer met de drijvende rieteilanden. Voordat we daarheen gaan, brengen we eerst een (zon)dag door in Puno.
Stomtoevallig komen we net op het plein aan (Plaza de Armas = Centrale plein van de stad), als daar van alles aan de hand is: muziek, mensen en functionarissen voor de kathedraal voor wie dit alles gedaan wordt. We vragen wat voor bijzonders er is. Het is de ‘Vlagceremonie’. Die duurt een uur en wordt elke zondag gehouden. We zijn wel benieuwd wat er allemaal gaat gebeuren met alle fanfares, alle militairen en alle geüniformeerde hotemetoten op het podium van de kathedraal. Op de hoek waar wij ons opstellen, staan mannen in allemaal dezelfde zwarte streepjespakken en de vrouwen in deftige zwarte mantelpakjes. We denken dat het de Rotaryclub is. Daarachter staat een groep wegwerkers in splinternieuwe spijkerpakken waarvan de vouwen nog niet eens uitgezakt zijn. Ze zijn ook voorzien van glanzend nieuwe blauwe veiligheidshelmen. Wij denken dat de Rotary de spijkerpakken geschonken heeft, en nu moet pronken met zijn goede daden, maar dat is niet zo.

Vanaf het podium worden toespraken gehouden die niet te verstaan zijn. Of de microfoon staat uit, zodat je niets hoort. Of de microfoonstaat aan, dan hoor je wel wat, maar versta je nog steeds niets door de enorme nagalm. Je merkt dat de sprekers stil zijn, omdat dan de fanfare inzet. Al versta je niets, zonder meer is duidelijk dat de vlagceremonie een grote propaganda vertoning is om te laten zien hoe goed de regering het wel niet doet.
De Rotaryclub met zijn in nieuw-pak-gestoken-wegwerkers moet bijna op en ontvouwt hun spandoek. Ze zijn van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en hun spandoek kondigt de Trans-Oceaneo aan. Een weg die van de kust van Peru, door Peru en Brazilië tot aan de kust van Brazilië loopt. Het is duidelijk. Alleen positieve waardering voor dit project graag, en geen kritische vragen over kosten-batenanalyse of milieu aspecten. De regering is goed. De ambtenaren marcheren over het plein, gevolgd door de apetrotse wegwerkers die onwennig in hun nog stugge spijkerpakken meemarcheren. Alle overhemden zijn extra geschikt, en alle omslagen uit de broekspijpen (te korte benen voor zo’n jeans) zijn terug over de schoenen geslagen. Na dit Ministerie volgt het Ministerie van Landbouw met een project. Zij worden gevolgd door de pedagogische academie, en die weer door een groep oude mannetjes. De mannetjes zijn ook allemaal gekleed in hun beste pak, dat net zo versleten is als de oude baasjes zelf. Grappig is dat iedereen op militaire manier marcheert met de benen stijf en hoog in de lucht. De ambtenaren, de wegwerkers, maar ook de hooggehakte paarse mantelpakjes van de pedagogische academie. Iedereen marcheert. Alleen de oude mannetjes doen het minder, de beverige, stramme benen willen niet erg.

Als volgende komen lieve, kleine, trots marcherende meisjes langs met rode truien en blauwe rokken. Zij worden gevolgd door alles wat Peru aan leger en politie te bieden heeft. Allereerst komt de marine, nog gemakkelijk te herkennen aan de matrozenpakken. Daarna komt het leger in legergroen met pet en geweer. De tweede delegatie heeft antieke radio- en zendapparatuur op hun rug en de derde heeft (alleen in de voorste rij) een soort stereomicroscoop op hun hoofd, waarvan Rik uitlegt dat het een nachtkijker is. Kennelijk hebben ze maar twee nachtkijkers. Na het legergroen komt een serie langs van de Militaire Politie met witte helmen met ‘MP’ erop. Zij worden gevolgd door een zichtbaar hogere rang met grijsblauw uniform, pet met klep en wit koord. Aan de rechterkant lopen ongeveer dezelfde uniformen, maar met een soort tropenhelm op, en nog een rood koord naast het witte. Die moeten nog hoger zijn. Zo’n rood koord krijg je niet zomaar. Als bijna laatste komt een delegatie in camouflagepakken, natuurlijk ook bewapend. Voor mij zijn het allemaal militairen, maar Rik weet dat dit politie is. De lange stoet wordt afgesloten door gemotoriseerde politie. Een groots vertoon van militair geweld. Maar altijd beter dat die gewapende jongens zondag een beetje mooi lopen te wezen voor de burgemeester, dan dat ze echt met hun wapens ergens in de wereld zinloos oorlogje gaan voeren.
Om 2 voor 12 is de uur durende ceremonie afgelopen, net iets te vroeg dus. Maar de koster is ook niet gek. Bij het laatste te vroege applaus laat hij de klok alvast 12 slaan.

Ongemerkt hebben we de hele ceremonie afgekeken. Het is zo leuk om in dit soort onverwachte dingen te verzeilen. Dit is een stukje Peru van de Peruvianen, en het is hun zondagsbijeenkomst, die wij zomaar meepikken. Dit zijn de krenten in de pap, die het reizen nog altijd zo boeiend maken. Wat denken jullie, zou het Kok of destijds Jorritsma ooit gelukt zijn, om een half ministerie + een delegatie wegenbouwers in hun beste pak over de Dam te laten marcheren? Alleen om te laten zien aan het volk hoe goed de Betuwelijn wel niet is. En dat natuurlijk wel op hun eigen vrije zondag. Hier is het een eer als je mee mag marcheren.

Titicaca meer

Titicaca meer.

Titicaca meer.

Vandaag hebben we vanuit Puno een uitstapje gemaakt naar de Uros eilanden in het Titicaca meer. Het is een groep van 36 kunstmatige eilanden, gemaakt van het in het meer groeiende Totara riet. De eilanden drijven en worden bewoond door mensen die afstammen van de Uros Indianen. De eilanden zijn echt bijzonder. Als je er loopt veert de rietbodem behoorlijk, en alles wat de mensen nodig hebben is gemaakt van hetzelfde riet. Ze wonen in rieten huisjes, de boten zijn van riet, zoiets heb je nog nooit gezien. Oorspronkelijk leefden alle mensen vooral van visvangst (en vogels + eieren), maar op een paar eilanden waar toeristen komen, leven de mensen nu van de toeristen.
Van te voren wordt ons aangeraden fruit en brood mee te nemen als cadeautje voor de kinderen in ruil voor een foto. Op het eerste eiland is het gedrag van de mensen en de kinderen stuitend. Ze komen met zielige gezichten en uitgestoken handen bedelend op je af en jammeren met klagende stemmetjes: “Señorita, pan/naranja/galletes (brood, sinaasappel, koekjes), por favor”. Dat toerisme zoiets aan kan richten onder een groep mensen die zo lang zo trots hun eigen aparte leven heeft weten vol te houden.
Op het andere eiland is het beter. Ze proberen souvenirs te verkopen, de kinderen spelen gewoon of kijken nieuwsgierig wat je doet, maar gelukkig geen gebedel. Bijna alle kinderen die je op de eilanden ziet zijn aan de dikke kant. Wij vragen ons af of alle ‘goede gaven’ van die goedbedoelende toeristen nou wel zo verstandig zijn. Leuk om rieteilanden te zien, maar tegelijkertijd kan je niet om de verkeerde kant van het toerisme heen.

In Puno gaan we nog naar het kleine plaatselijke museum. Het is niet heel spectaculair: potten, gereedschap, sieraden enz. Wat hier in geen enkel museum ontbreekt zijn mummies en schedels. Ook dit kleine museum heeft vier mummies en twee babymummies. Er moeten massa’s uit de graven geroofd zijn. De schedels zijn ook altijd erg leuk. Al vanaf de vroegste beschaving tot en met de Inca tijd hadden ze bedacht dat je met zo’n schedel leuke dingen kan doen. Allereerst de trepanaties. Als oplossing voor veel klachten werden in de schedel gaten gemaakt. We zien schedels met gaten van 4 cm doorsnee tot schedels met wel acht gaten erin. Aan de hand van herstellingsweefsel heeft de wetenschap geconcludeerd dat een verbazingwekkend hoog percentage mensen met trepanaties overleefde. Of het ook hielp tegen de oorspronkelijke klachten? Geen idee.
Verder vonden ze dat een extreem hoog achterhoofd of een extreem breed hoofd een teken van hoge waardigheid was. Bij kleine kinderen werd de nog zachte schedel met stokken en doeken in de gewenste vorm gedwongen. We zien echt schedels met een drie keer zo hoog achterhoofd. Klachten voortkomend uit deze schedelmisvormingen konden altijd weer met trepanaties verholpen worden.

[Bolivia, Potosi, 12-6-99]

Een paar dagen geleden hebben we Peru verlaten, en zijn we Bolivia binnengereden. We nemen met moeite afscheid van Peru, het is zo’n geweldig mooi land en er is nog zoveel meer te zien. We weten al zeker dat we heel graag nog eens terug willen naar Peru.

Bolivia is een geografisch zeer gevarieerd land, waar je vrijwel alles kan vinden. Wij komen binnen op de hoogvlakte van de Andes, waar we in Peru ook al een tijd zijn geweest. Het Titicaca meer is gedeeltelijk (60% volgens Peru) van Peru en gedeeltelijk van Bolivia (60% volgens Bolivia, terwijl ze het eens zijn over de grens). De rit Peru uit en Bolivia in is prachtig. Het diepblauwe meer met de sneeuwbedekte vulkanen erachter tegen de blauwe lucht, de kleurige mensen met hun vee, echt prachtig. Eén van de mooiste rijdagen in een serie toch al mooie kijkdagen.

Over Bolivia

Ver voor de Spanjaarden kwamen, hebben hier al mensen gewoond, die ook hier hun cultuur in ruïnes en archeologische bijzonderheden hebben achtergelaten. Uiteindelijk waren het de Inca’s met hun uitgestrekte rijk die de Spanjaarden hier aantroffen, en ook hier hebben de Spanjaarden flink geplunderd en vernield. Na de onafhankelijkheid in 1824 heeft Bolivia eerst Bolivar en daarna zijn trouwe Sucre als president gehad. De periode daarna is erg onoverzichtelijk en erg gewelddadig. De ene militaire junta werd omvergeworpen door de andere, en tot nu toe heeft Bolivia vanaf de onafhankelijkheid bijna 200 verschillende regeringen gehad. Eén van de meest bizarre leiders is Generaal Melgarejo geweest (1865-1871). Aangezien hij zelf nogal van drank hield, vond hij de Britse ambassadeur maar een watje. Omdat de arme ambassadeur niet genoeg bier op kon, heeft hij hem, naakt op een muilezel gebonden, de stad rondgestuurd. Voor koningin Victoria was dat de druppel die de emmer deed overlopen. Zij verklaarde dat Bolivia niet bestond en liet het van de kaarten schrappen.
Afgezien van de binnenlandse problemen heeft Bolivia met vrijwel alle buren problemen gehad. In de eerste ruim 100 jaar na de onafhankelijkheid is het ongeveer de helft van zijn oorspronkelijke territorium kwijtgeraakt aan Peru, Brazilië, Paraguay, Argentinië en Chili. Het meest gevoelige verlies is de oorspronkelijke kustverbinding die er was, een stuk kust dat nu bij Chili hoort, en waardoor Bolivia zijn verbinding met zee verloor. Alhoewel het land nu redelijk stabiel is, heeft het land enorme economische en sociale problemen (en problemen met de drugshandel). In La Paz zien we daar iets van. De vakbonden staken voor 48 uur en op beide dagen zijn er grote betogingen. Het nu democratisch Bolivia heeft een lange weg te gaan.

La Paz

La Paz, niet de officiële hoofdstad, maar wel de officieuze met alle regeringsgebouwen, is een heel bijzondere stad, en anders dan de steden die we tot nu toe hebben gezien.
Allereerst is de ligging in een diepe kloof, 400 meter lager dan de omringende bergen, natuurlijk heel bijzonder. Wij komen van de hoogte in het donker aanrijden, en zien de zee van lichtjes op de hellingen en diep onder ons liggen. Een onvergetelijke indruk. Maar ook de rest is anders. De stad is druk, het verkeer is chaotisch, de stoepen te smal, en overal, overal op de te smalle stoepen zijn straatverkopers en stalletjes. Alles kan je op straat vinden: kleding, schoenen, tassen, horloges, kappers, eten, schoenpoetsers, snoep, tijdschriften. De stad is één grote drukke markt waar het verkeer zonder iets of iemand te ontzien doorheen sjeest. De straten zijn bijna allemaal van kinderhoofdjes en lopen (vanwege de ligging in de diepe vallei) of te steil omhoog of te steil omlaag. Op 3600 m moet je daarvoor je tempo wel aanpassen. In La Paz bezoeken we de nodige musea, kerken en ruïnes, maar één van de meest bijzondere dingen die we zien is de ‘heksenmarkt’.

De markt heeft niets met ‘heksen’ van doen. In Bolivia, met zijn meer dan 50% Indiaanse bevolking, is het geloof een soort mengeling van het oorspronkelijke animisme en het door de Spanjaarden opgedrongen katholicisme. Beide geloven zijn innig met elkaar verweven tot één geheel. Op de ‘heksenmarkt’ kan je dingen kopen die als offer dienen voor de Goden, of als dank voor de oogst. Er zijn veel verschillende dingen.
Om ‘El Tio’ te vriend te houden, moet je sigaretten, alcohol en cocablaadjes offeren. ‘El Tio’ (letterlijk ‘oom’) is de God van de grond en het geld en eigenlijk geen God, maar de duivel.
‘De aanbidding van de jaarproductie’ bestaat uit offering (verbranding) van graan, witte suikerwerkbeesten, eieren en gedroogde aardappels.
‘De betaling (of eigenlijk ‘voeding’ na levering van producten) aan Moeder Aarde (Pachamama)’ vraagt wel de meest extreme dingen. Naast veel verschillende suikerwerkvormen (autobus, plaatjes met afbeeldingen van heiligen) en snoepjes krijgt Pachamama lamafoetussen. Echt bij elk stalletje zie je de gedroogde foetussen liggen.

Potosi

Vanaf La Paz rijden we naar het zuiden in een heel lange rijdag, naar Potosi. Potosi claimt de hoogste stad ter wereld te zijn. Of dat waar is weten we niet, maar hoog is het (en koud!): 4090 m. Potosi dankt zijn bestaan aan de mijnen in de omgeving. In 1544 werd zilver ontdekt en in 1545 stichtten de Spanjaarden de stad om de mijnen te exploiteren. De omstandigheden in de mijn waren zo erbarmelijk dat veel van de geronselde Indianen stierven (aan silicoselongen, koolmonoxide vergiftiging of ongelukken). Om het werk toch gedaan te krijgen voerden de Spanjaarden slaven vanuit Afrika in. Zoveel ellende als de mijn voor de werkers bracht, zoveel welvaart bracht de mijn voor Potosi, en in de 18e eeuw was het de meest welvarende en grootste stad van Zuid Amerika. Later raakte Potosi een beetje in verval door uitputting van de zilvermijnen en de val van de zilverprijzen.
In de 20e eeuw heeft Potosi zich als mijnstad weten te herstellen. Er wordt nu naast zilver, ook tin, zink, lood en koper gewonnen. Dankzij zijn verleden is Potosi een stad met een enorme hoeveelheid koloniale gebouwen, prachtige kerken en heel leuke oude straatjes. Leuk om rond te kijken.

Een andere toeristenattractie is een bezoek aan de mijnen. Een paar mijnen zijn van de regering, maar de meeste zijn coöperaties van de mijnwerkers. De regering heeft de omstandigheden in de mijnen iets verbeterd, maar in de coöperatieve mijnen is de situatie niet veel beter dan in de koloniale tijd. Om van de ellendige werksituatie van de mijnwerkers een toeristisch uitje te maken, vinden wij toch wat dubieus. De gemiddelde mijnwerker gaat na 7-10 jaar werken in de mijn dood aan de silicoselongen. Verder krijg je behalve het silicosestof, giftige gassen als arseen- en acetyleendampen binnen en asbestdeeltjes. De temperatuur kan oplopen tot 45ºC en de gangen zijn erg laag, zodat je kruipend door de modder moet. Misschien wel een heel leerzame ervaring, maar wij zien toch liever af van dit ‘uitstapje’. De stad is niet schokkend, maar wel erg waard om een dag lang rond te kijken.
Opmerkelijk is nog dat je in alle mijnen in een nisje een beeldje van ‘El Tio’ (de duivel) vindt. Aangezien de meeste mijnwerkers geloven in God, hemel en hel, en de beschrijving van de hel dichtbij de plek komt waar zij werken, geloven ze dat de mineralen die ze winnen eigendom zijn van ‘El Tio’. Elke week offeren ze alcohol, sigaretten en cocablaadjes om hem gunstig te stemmen en zijn bescherming af te dwingen.

[Chili, Atacama woestijn, 18-6-99]

Uyuni

In Potosi nemen we voor een paar dagen afscheid van de truck. We gaan eerst met de lokale bus van Potosi naar Uyuni en vanaf daar stappen we voor drie dagen over in een jeep. De jeep rijdt ons door de zuidwest punt van Bolivia naar San Pedro in Chili, waar we de truck weer terugzien. De weg is te slecht voor de truck, maar wel erg de moeite waard, vandaar de jeepexcursie. Tijdens onze reis hebben we al heel wat indrukwekkende landschappen gezien, maar wat we nu in deze twee dagen zien is echt overweldigend.

Salar de Uyuni.

Salar de Uyuni.

De eerste dag steken we de ‘Salar de Uyuni’ over. Een enorm zoutmeer van 180 bij 120 km. Heel kort samengevat is het zoutmeer een overblijfsel van een zee die hier lang geleden was en die verdampt is. Het zout wordt commercieel gewonnen en we zien de handmatig bij elkaar geharkte hoopjes overal liggen. Midden op het meer staat een hotel dat (op de ramen en het dak na) helemaal gemaakt is van zoutblokken. Ook het meubilair is gemaakt van zout.
Verderop in het meer stoppen we bij een eiland. Een klein, steil uit de zoutvlakte oprijzend eiland begroeid met enorme cactussen die soms wel 3 meter hoog zijn. We wandelen het eiland rond, en vanaf het eiland zie je overal om je heen alleen maar de onmetelijke, witte, glinsterende zoutvlakte. Op sommige stukken ligt er een laagje water (regenwater) op het zout, waardoor het net lijkt of je zomaar een meer inrijdt. Zout zien we in allerlei vormen: als mooie kubusvormige kristallen, als een dun kristallaagje op het water en als een soort witte glazuurlaag over de stenen.

San Juan

We overnachten de eerste nacht in San Juan. Een plaatsje van niets met lemen huizen in het absolute niets. In heel de stad groeit vanwege hoogte (bijna 4000 m) en ruige klimaat (wind, droog) niets. De straten bestaan uit stoffig zand en hebben dezelfde grauwe kleur als de lemen huizen. Geen plek om voor twee weken een vakantiehuisje te huren!
We lopen nog naar het kleine kerkje op het kerkhof. Ook het kerkhof is uitermate triest. Bij gebrek aan fatsoenlijk hout zijn de kruizen gemaakt van een soort brandhout en vaak gebroken. Omdat er ook geen bloemen zijn, zijn de kruizen versierd met van afvalplastic gemaakte bloemversieringen die halfverwaaid zijn. Het kerkje is van binnen vrijwel kaal, met een scheef gezakte houten tafel als altaar. Aan een waslijn hangen twee plastic ‘kransen’ versierd met dezelfde afvalplastic-bloemen. Beide kransen dragen een naam. Ter herinnering aan iemand? Of hangen ze er zo al jaren? Zo’n innig triest kerkhof hebben we maar weinig gezien.

De tweede dag vervolgen we onze wonder-landschap tocht. We zien sneeuwbedekte vulkanen, waarvan er één nog vlak bij de top zwavelwolken uitspuugt. We stoppen bij grillig verweerde stenen van boven beschermd door een rode ijzerhoudende laag die als een soort saus over de stenen ligt. Bij de meren met zout water zien we enorm veel flamingo’s. Er lopen drie soorten flamingo’s door elkaar naast eenden, steltlopers en andere watervogels. We zien vicuña’s (de bedreigde wilde soort lama), een vosje en tot ons grote vermaak vizcacha’s.
Het is gemakkelijk uit te leggen hoe een vizcacha eruit ziet. Je begint met een konijn. Het konijn trek je vanwege de kou een wat dichtere vacht aan. Daarnaast vervang je de konijnenstaart door die van een eekhoorn, en maak je zijn voorpootjes iets korter. Als het ‘konijn’ daarbij ook nog eet als een eekhoorntje, met gebruik van beide voorpootjes om het eten (onze wortels en komkommers) in zijn mond te stoppen, dan heb je te maken met vizcacha. Grappig is dat we onze eerste vizcacha al een tijd geleden op een stuntelig schilderij in Cusco gezien hebben. We hebben de niet getalenteerde schilder toen hartelijk uitgelachen, omdat hij zo’n achterlijke eekhoornstaart aan het konijn had geschilderd. Ze bestaan echt.

Laguno Colorado

Laguno Colorado.

Laguno Colorado.

We stoppen de tweede dag bij het Laguno Colorado op 4200 m. Dat meer is vanwege de speciale algengroei rood van kleur. Verder waait het er erg hard, en is het er erg koud. We slapen in een uiterst primitief ‘hotel’, met z’n zessen op een zaal zonder verwarming. Zelfs met dikke kleren en jas aan, krijg je het stilzittend na een tijdje koud. Om half 7 zijn we klaar met eten, en met veel moeite rekken we de avond tot 8 uur, maar dan weten we echt niets anders meer te doen dan in de slaapzak onder de dekens in bed te gaan liggen.
De volgende morgen staan we om 5 uur ’s morgens in het stikdonker (de generator werkt alleen ’s avonds) op en we rijden naar de geisers op bijna 5000 m. Om half 7 ’s morgens staan we bij de voornamelijk stoomspuitende geisers. De kleuren zijn door alle mineralen prachtig, geel oranje, gifgroen, maar ook sprookjesachtig wit. De hete geiserstroom die neerslaat bevriest onmiddellijk en vormt een prachtige rijplaag. Het gebied is heel actief en erg verraderlijk. We zien een grote borrelend kokende modderpoel van 2 à 3 meter doorsnede. Die was er een week geleden nog niet.
Terwijl we daar staan te kijken komt de zon op en zet een pannekoekvormige bergtop als eerste en enige in een oranje gloed. Een cadeautje van de zon, omdat we zo vroeg in de ijzige kou opgestaan zijn.
Na de geisers zien we nog de ‘Salvador Dali’ rotsen zo genoemd omdat Dali zelf ze op die manier in het landschap gegooid zou kunnen hebben. Na het Laguna Blanca en het Laguna Verde (resp. witte en groene meer), beginnen we aan de lange afdaling de Hoge Andes en Bolivia uit, en de Atacama woestijn met zoutmeer in Chili in.

In San Pedro krijgen we ons ‘in’ stempel voor Chili, en zien we Steve met de truck weer terug. San Pedro is een stad met alleen maar lemen huisjes, en elektriciteit van 7 uur ’s avonds tot 1 uur ’s nachts. We blijven er een dagje en bekijken het museum, de ruïne en het schattige kerkje. De kerk is net als alle gebouwen van leem met een dak van cactushout. Op sommige plaatsen zitten de balken aan elkaar met een soort riemen van plantaardig materiaal.
Inmiddels zijn we vanuit San Pedro weer op weg, verder richting zuiden via Pan de Azucar (morgen) en La Serena naar Santiago waar onze reis begon.

[Chili, Santiago, 26-6-99]

Laatste etappe

Pan de Azucar, onze stop na San Pedro, is een natuurreservaat. Op een eiland vlak voor de kust zitten massa’s vogels die we met een bootje gaan bekijken. Verder zitten onze toen raadselachtige vrienden uit Chan-Chan (Peru), de nutria’s, op en rond het eiland. Inmiddels zijn we weer helemaal bij: nutria’s zijn zeeotters, die gewoon bestaan en die we zelf destijds in Alaska in het echt gezien hebben. Nu zien we ze niet, maar wel massa’s pelikanen, boobies (Jan van Genten), gieren, sterns en als hoogtepunt honderden Humboldt pinguïns. De pinguïns nestelen op het eiland en klimmen net als alle andere eigenwijze pinguïns met hun onhandige struikelvoeten honderden meters hoog het rotsblokkeneiland op om daar hun nest te bouwen. Elke ochtend strompelen ze naar zee en elke avond maken ze de enorme klauterpartij terug omhoog naar huis. Pinguïns blijven grappig.

Vanaf de pinguïns gaan we verder naar La Serena, ook aan de kust. La Serena is opgepept tot top-strandplaats en in plaats van pinguïns hoor je hier mensen op het strand te zien. Nu is het vrijwel uitgestorven omdat het hartje winter is. In La Serena hebben we het gevoel dat we uit Zuid Amerika weg zijn. De stad doet Westers aan met een modern winkelcentrum met grote luxe brillenwinkels, chique kledingzaken en moderne schoenenzaken met peperdure kinderschoentjes. De restaurants adverteren met hamburger + patat + cola aanbiedingen. De heel mooie kleurige Indianenmensen zijn uit beeld verdwenen en de alom aanwezige magere honden van onbestemd ras ook. We zien wel een hond: een keurig, wit, pas getrimd poedeltje dat naast zijn confectiepak baasje aan een gekleurd halsbandje trippelt. In La Serena stappen we voor onze laatste tocht in de truck en we rijden in één dag naar Santiago. Bij aankomst in Santiago hebben we het gevoel dat wat onvoorstelbaar leek, toch gebeurd is. Onze heel lange reis is bijna (erg bijna) op. Nog een paar dagen Santiago en dan stappen we in de grote vliegmachine echt naar huis.

Enige voorlopige overwegingen

We zullen een lange tijd nodig hebben om alle indrukken van de reis een beetje te laten bezinken. We hebben zoveel gezien, zoveel ervaringen opgedaan, en alles zal in ons hoofd zijn eigen plaats moeten vinden. Naast mooi, indrukwekkend enz. is de reis ook heel leerzaam geweest. Wij hebben het gevoel dat we nu een beetje beter begrijpen hoe stukjes van de wereld in elkaar zitten. Ook in praktische zin houdt de reis ons nog wel even bezig. Als het inramen, nummeren en rubriceren van één dia ons alle twee één minuut kost, zijn we daar samen (dus ieder van ons) al drie volle werkweken mee zoet.

Wat ons waarschijnlijk (hopelijk?) nooit zal lukken is aanwijzen wat het ‘mooiste’ was. Daarvoor zijn de dingen te onvergelijkbaar. Probeer maar eens te vergelijken: een leeuw die op een paar meter afstand zit te brullen, met een hindoetempel vol met Indiase mensen die vol overgave hun Goden en heilige olifant aanbidden. En dat weer met de eeuwenoude, prachtige metershoge beelden in Ecuador, en die weer met de orca’s in Nieuw Zeeland, en die dan weer met de Perito Moreno gletsjer, Machu Picchu of een koala. Kiezen gaat niet en hoeft ook niet.

Tussen de verschillende continenten hebben we zowel verschillen als overeenkomsten gezien.
Wat opvalt is dat het leven op het platteland op veel plaatsen hetzelfde is. In Zaïre, India, Zuid Afrika, de Amazone en de hoge Andes zie je hetzelfde. Mensen die in een hutje van lokaal materiaal (stro, lemen stenen met mest, gras) met niets en een groot gezin met volop slecht geklede kinderen (die altijd hoesten en een snottebel hebben) wonen, hun landje bebouwen en hun vee hoeden op de manier waarop oma’s overgrootmoeder het al deed.
Daarnaast valt overal ter wereld (Australië en Nieuw Zeeland doen nu ook mee) de enorme vriendelijkheid en hulpvaardigheid van de mensen jegens ‘vreemden’ op.
In vrijwel alle armere landen speelt het geloof nog een enorme rol. Vrijwel overal moet een ‘Schepper’ en een ‘Moeder Aarde’ vereerd worden en een ‘Grote Boze Geest’ zoetgehouden worden met cadeautjes-offers. En overal ter wereld zijn in naam van een of andere God gruwelijke misdaden gepleegd (of, kijk naar Pakistan en Afghanistan, worden nog steeds gepleegd).
Tenslotte valt het op vrijwel alle plaatsen ter wereld op dat veel mensen ongeacht hun omstandigheden, tevreden lijken met hun leven, hun gezin en wat ze hebben. De meeste mensen die we ontmoet hebben waren tevreden met wat ze wel hadden, en niet ongelukkig over wat ze niet hadden. Het verband tussen welvaart/welzijn en tevreden/gelukkig zijn is absoluut niet rechtevenredig.

Naast overeenkomsten zijn er ook grote verschillen. Afrika lijkt ons het allerarmste en meest hopeloze continent. Corrupte, aan grootheidswaanzin lijdende, leiders helpen landen alleen maar verder de ellende in. Particulier initiatief is door de sterke ‘alles delen met je familie’ band haast niet mogelijk en oplossingen/mogelijkheden tot verbetering lijken er haast niet.
India neemt een soort tussenpositie in met een duidelijk aanwezig politiek bewustzijn van eigen identiteit. Zuid Amerika is duidelijk (voor ons dan) het meest welvarend, ondanks de ook hier aanwezige armoede en wantoestanden. Chili en Argentinië kan je niet echt als ontwikkelingslanden beschouwen. Zuid Amerika is tevens het continent met het grootste contrast tussen rijke bovenlaag en arme onderlaag. De situatie van de boerenbevolking in de Andes, die nog heel traditioneel leeft, lijkt per (te grote) generatie uitzichtlozer en meer verloren te worden.

Ook de grote steden zijn per continent erg verschillend. Eén van onze eerste hoofdsteden Bamako (Mali) zonder echte straten, met onbetrouwbare (of afwezige) elektriciteit en water, haast geen winkels, maar vrijwel uitsluitend straatverkopers, is niet te vergelijken met Lima met zijn prachtige kerken, stoplichten en goed georganiseerde musea.

Net zo goed als het landschap ernstig verschilt tussen de continenten, verschillen de mensen ook enorm.
Als we in Afrika wildkamperen hebben we een aandachtig en opdringerig publiek. Als Rik (eerbiedwaardige, grijze man) aan de Chief uitlegt dat we aardappelpuree (van Nederlands poeder) maken, zucht ons gehoor eerbiedig na uitleg van de Chief. Iedereen is nieuwsgierig naar alles wat je doet en wat je bent. Ook in India ben je altijd omgeven door mensen. Niet vanwege hun hongerige Afrikaans-achtige nieuwsgierigheid, maar omdat er overal in India enorm, enorm veel mensen zijn. In India zijn we de meeste mensen tegengekomen die je op vrolijk makende manier proberen af te zetten (en ook de meeste bedelaars).
De inheemse mensen van Zuid Amerika zijn heel anders. Ze zijn veel meer gesloten en afstandelijk dan waar ook. Vaak heb je het gevoel dat ze net doen of ze je niet zien, in de hoop dat jij dat ook doet. Overigens heeft die houding niets met onvriendelijkheid te maken.

Natuurlijk is wat ik hier neerschrijf geen weloverwogen eindoordeel. Het is niet meer dan een eerste neerslag van wat eerste ongeordende gedachten aan het eind van de reis.

Hebben we ondertussen genoeg van het reizen? Nee, nee en absoluut NEE, maar ……, ondertussen willen we wel graag naar huis. Terug naar de eigen plek, eigen vrienden en alle familie en alle fijne vaste eigen dingen die je ‘thuis’ noemt. Van het reizen op zich met alle prachtige landschappen en natuur, de mensen en hun cultuur en steden met bezienswaardigheden krijg je nooit genoeg.
Waar we ondertussen wel genoeg van hebben (ja, dat is er ook):

  • De halfwas wildkampeerplekken, waar je ’s avonds geen echt ‘eigen’ plekje hebt om te lezen of te schrijven en geen fatsoenlijke plek (te dicht bij de bewoning) om een Wc te vinden.
  • Het leven in de groep, vooral als je samen kookt, eet, slaapt en in de truck rijdt. 25 man is voor ons een te groot gezin.
  • (Eigenlijk verdient dat de eerste plaats en niet de derde): de muziek die de godganse dag in de truck gedraaid wordt, en onze muziek niet is. Voor ons is het rommel/geluid, die de rest ten onrechte voor muziek houdt. We kijken uit naar de muziek thuis!

Hoeveel we ook gereisd hebben en hoeveel vreemde culturen we ook gezien hebben, de meest extreme vormen van menselijk (soms met vraagtekens) gedrag hebben we binnen de groep wisselende medereizigers gezien. Ook wat dat betreft is de reis leerzaam te noemen, en een meer getalenteerd schrijver zou er vast een boek over kunnen schrijven. Kort een paar karakters:

  • De hoerenloper: bezoekt in alle grote steden de hoeren, met of zonder condoom, dat maakt niet uit.
  • De verbroederaar: wil zo graag de lokale cultuur proeven dat ze met een volslagen onbekende lokale man een nacht op stap gaat. Voor ‘noodgevallen’ (=verdwijnen van betreffende groepslid) krijgt kamergenote opdracht identificatiekaart met nummer van de lokale man te noteren.
  • De kleuterklas: is ca. 19 jaar, doorgaans van Engelse afkomst en voor het eerst zonder paps en mams op reis. Is volledig verpest door paps en mams en wast nog geen theelepeltje af. Steevast te laat, onwetend van wat we doen of waar we zijn en te vaak dronken.
  • De dierenvriend: redt een zielige kip uit de dierenwinkel en is vervolgens zo boos dat kip niet mee mag in de truck dat politie, taxichauffeurs en deel van de groep haar een hele nacht zoekt, omdat ze weggelopen is.
  • De overspelige echtgenoot: begint en eindigt reis met vaste partner, maar verdwijnt tijdens de reis hele nachten om wat afwisseling in het sexleven te brengen. Niet discreet, maar met de hele groep als getuige (van het wegblijven, nog net niet van de sex).
  • De allemansvriend: begint met een tentmaat van hetzelfde geslacht, maar bevindt zich al snel in de tent van iemand van het andere geslacht en probeert hopsend van tent naar tent alle medereizigers voor een paar nachtjes uit.
  • De dronkaard: komt in teveel variaties voor om algemeen te kunnen beschrijven. Algemeen geldt dat het nuttigen van alcohol tot belangrijkste doel van de reis verheven is. Omgeving, bezienswaardigheden, zelfs continent, zijn van ondergeschikt belang.
  • Als allerlaatste, de Echte Reiziger: vormt gelukkig de meerderheid en is geïnteresseerd in wat we zien en wat we doen. Zeer geschikt als gezelschap in de groep, maar saai voor een brief naar huis.

[Onderweg naar huis, tussenlanding in Buenos Aires, 29-6-99]

Laatste opmerkingen

Nu pas durf ik het aan het laatste stukje laatste brief te schrijven. Een mens moet nooit te vroeg pochen. Een stukje over ziekte/gezondheid en geweld/narigheid, of zoals de kit (laatste keer = reisgids) het noemt: ‘gevaar en vervelende dingen’.

Gezondheid

Op beide gebieden hebben we ontzettend veel mazzel gehad. Zijn de darmen misschien niet zo geregeld geweest als thuis, echt grondige verstoringen hebben we maar heel zelden gehad, en altijd waren ze dan na één, anderhalve dag weer over. Ook voor de rest vallen weinig mankementen te noemen. Een pijnlijk stuitje (wegens het doorscheuren van de zitting van een stoeltje), één ontsteking (bij Rik veroorzaakt door een rupsje, bij mij door Nieuw Zeelandse bedbugs) per persoon die bestreden is met antibiotica, één oogontsteking in de Amazone en ieder één keer een verzwikte enkel is alles waaraan we in die bijna drie jaar ‘geleden’ hebben.

Van de 120 imodiumtabletten (stopmiddel voor acute diarree) hebben we er 115 over. De pot met 100 vitaminepillen is niet open geweest en ook alle andere zalfjes en pillen zijn ongebruikt gebleven. Het enige waar we heel veel van op hebben, zijn de preventieve malariapillen. Voor alle zekerheid zullen we thuis wel wat medische onderzoekjes laten doen. Je weet maar nooit wat voor gemene parasiet of bacterie geniepig verstopt in een hoekje van je lijf zijn kans af zit te wachten om je op een laag bij de grondse manier alsnog in Nederland te grazen te nemen.

Misdaad

Ook van geweld, misdrijf en diefstal hebben we gelukkig weinig last gehad. En dat ondanks dat we toch aardig wat risicogebieden doorkruist hebben.
In Afrika zijn we voor een bedrag van $ 3 getild bij het wisselen op de grens tussen Zaïre en Zambia. Sinds die tijd is ons wisselsysteem waterdicht. Ik onderhandel over koers en bedrag. De te ontvangen valuta gaan naar Rik, terwijl ik de te overhandigen valuta (meestal dollars) houd. Pas als Rik voor 100% tevreden is over het bedrag aan nieuwe valuta sta ik mijn dollar-tegenprestatie af.
Het tweede verlies ter grootte van $ 6 hebben we door mijn eigen stomme schuld geleden in India. In de vieze broek die ik naar de was stuurde, zat mijn portemonnee nog. Uiteraard kwam de broek en schoon en met lege zakken terug. Jammer, maar vooral dom.
In Zuid Afrika is uit de money belt ‘veilig opgeborgen’ in de hotelkluis een briefje van 100 rand (f 45,00) en één dollar biljet gejat. Daar hebben we ons de rest van de reis tegen gewapend door aanschaf van een moneybelt met hangslot.

Dat je nooit te vroeg moet juichen weten we nu ook. Op dag 993 van onze 1000 dagen durende reis is Rik in de drukke metro van Santiago gerold. Schade: zijn portemonnee en zijn rolletje Wc-papier* zijn verdwenen. Het meest irritante is, dat we (uiteraard achteraf) precies weten hoe het is gebeurd. Een korte, te dikke man begon al ver voor de halte hinderlijk te dringen om maar bij de deur te komen. Hij duwde en perste ontzettend hinderlijk, en hing vooral over mij duwerig heen. Terwijl hij al onze aandacht kreeg met zijn irritante gedrag, kon zijn handlanger mooi Rik even rollen. Afgezien van de waarde van de portemonnee (en niet te vergeten het Wc-papier!) valt de schade erg mee. Er zat niet meer dan f 6,00 aan Chileense pesos in. Dat zal ze tegenvallen, in de mijne (niet gerold) zat f 30,00. Lekker puh! Eigenlijk was de irritatie over ‘het erin trappen’ groter dan de treurnis om het geld.

* Noot: het fenomeen 'rolletje' is in de rondzendbrieven geloof ik nergens ter sprake gekomen. Omdat je regelmatig de natuur als toilet moet gebruiken en reguliere WCs vaak geen papier hebben, droegen we altijd kleine rolletjes toiletpapier bij ons.
Je ontwikkelt vanzelf de gewoonte om bij een wel aanwezige rol in hotel of restaurant voor de zekerheid een rolletje-voor-onderweg te draaien.

Materiaal

Zo goed als wij het eraf gebracht hebben, zo goed hebben onze spullen het er niet afgebracht.
De dagrugzakjes zijn op. De zelf-opblaasbare slaapmatjes zijn al sinds twee jaar vergeten zichzelf op te blazen (deed Rik dus maar). Ze zijn nu achtergebleven als extra ondermatje voor doorreizers naar Rio. Rik’s flitsend snelle model zonnebril met fluorescerende kleuren (aangeschaft na doorbreken voorzetbrilletje) heeft een medereiziger geërfd. De handdoeken (door J. al meer dan een jaar geleden oneerbiedig aangeduid met “Gooi die dweilen maar in de schuur”) beginnen een nieuw leven als poetslappen voor de truck.

Verder heeft de reis ons zakmessen (verloren), zaklantaarns (kapot), wekkers (kapot), fotolenzen (kapot), verrekijkers (één kapot, één lam), radio (kapot) en wandelschoenen (versleten) gekost. De vieze kleren zijn de laatste weken meer in de vuilnisbak dan in de waszak beland.

Extra spullen

Ondanks dat we op dit laatste traject heel wat spullen achter gelaten hebben, komen we met een weekendtas en een gewone tas extra terug. Behalve dat we wat souvenirs gekocht hebben, zijn we ons te buiten gegaan aan spotgoedkope Spaanse boeken, een boek over de Galapagos en prachtige uitverkoop CD’s.
Ook al hebben we de kleine tas (handbagage) volgepropt met boeken om het gewicht van de grote bagage te drukken, komen we toch aan 15 kilo overbagage. Door erg onschuldig te kijken, zijn we nog net aan een boete voor overgewicht ontkomen. (Betalen voor overgewicht vind ik niet eerlijk. Als ik 80 kg zou wegen, zou ik ook niets extra’s hoeven te betalen) De handbagage (met loodzware boekentas) is gelukkig niet gewogen.

Naar huis

Inmiddels vertrekken we weer uit Buenos Aires. Bijna thuis. Thuis zullen we er wel weer in moeten komen. Na drie jaar (bijna drie jaar) geen kranten, TV en weekbladen loop je ondanks brieven en wereldontvanger aardig achter. Zo hoorden we laatst dat minister Apotheker ontslag had genomen. Ik wist niet eens dat we een minister Apotheker hadden. Rik, die vaker naar de radio luistert, wist dat wel. Maar geen van tweeën hebben we enig idee hoe de man eruit ziet. Om weer een beetje mee te doen, zullen we heel wat bij moeten lezen en kijken.
Verder moet ons huis weer terug ingericht worden, en zal er weer een normaal huishouden met eten en voorraden in de kast moeten komen. De start zal wel rommelig zijn. Maar toch vanaf 1 juli, als we na ons 1000-dagen avontuur weer thuis zijn, is iedereen ook in startrommel weer van harte welkom.

Als laatste, voor ik afsluit, wil ik iedereen bedanken voor het meeleven met en volgen van onze reis. En natuurlijk nogmaals bedankt voor de heel veel brieven die jullie ons zo trouw gestuurd hebben. Naar de post hebben we steeds opnieuw uitgekeken.

TOT ZIENS