Wereldreis, India en Nepal, brief 2
[Orissa, 16 december 1997]
Calcutta
De vierde brief is op het postkantoor van Calcutta keurig gestempeld, we hopen er dus maar het beste van. Voor de zekerheid wel kopieën gemaakt. Calcutta is een ongelofelijk grote stad met 10 miljoen inwoners. De verhalen over Calcutta die we van te voren lezen zijn niet erg positief. Veel mensen, en ook veel mensen die op straat wonen, veel verkeer en uitlaatgassen, met als gevolg altijd smog. Veel viezigheid op straat en geen echte Indiase tempels o.i.d. Calcutta is destijds door de Britten opgericht als hoofdstad, en niet oorspronkelijk Indiaas. We zijn er twee dagen, en de stad valt ons heel erg mee. Natuurlijk is het verkeer er chaotisch en druk, de straten zijn smerig, maar niet meer dan gemiddeld, en de smog is er wel, maar valt mee. Ook het aantal daklozen en bedelaars valt met wat we verwacht hadden, mee.
Daarnaast heeft de stad veel dingen die de moeite waard zijn: het India-museum met een grote zoölogische en fossielen collectie. De meeste opgezette dieren zien er best redelijk uit, al zijn sommige dieren zo stoffig dat hun oorspronkelijke kleur niet meer terug te vinden is. De ijsbeer is net zo bruin als de bruine beer die naast hem staat. Bovendien heeft het museum een grote goed gedocumenteerde collectie over bruikbare planten, ingedeeld naar soort gebruik: voedsel, medicinaal, olie, harsen, vezels, timmerhout, enz.
Verder staan we een poosje bij de Howrah Bridge te kijken. Een enorme brug van 450 meter, waar bijna 60.000 auto’s en vrachtauto’s (en een veelvoud ervan aan voetgangers) per dag overheen gaan.
Het ziekenhuis van Moeder Teresa ontvangt bezoekers met open armen. Ook daar hebben we zoveel over gehoord dat we er toch willen kijken. Het ziekenhuis is niet zo groot, heel eenvoudig ingericht en werkt uitsluitend met vrijwilligers. Voor de zorgzame en liefdevolle manier waarop de zusters en andere vrijwilligers voor de patiënten zorgen, neem je je petje af. Goede ervaring om er geweest te zijn.
Straatbeeld Calcutta.
Meest spannende onderdeel van de stad is wel het oversteken van de straat. Er is hier één verkeersregel: zorg dat je zo snel mogelijk komt waar je moet zijn, geeft niet hoe, en maak daarbij veel geluid zodat de andere verkeersgebruikers je horen. Op sommige kruispunten staan één of meer agenten die hard fluiten en aanwijzingen (meestal tegenstrijdig) geven, maar er is niemand die daar aandacht aan besteedt. De (beetje lage) truc om hier over te steken is als volgt: zorg dat tussen jou en de chaotische verkeersstroom zeker drie à vier mensen uit Calcutta zelf zijn. Blijf daar dichtbij, en steek blind met ze mee over. Gaat er iets mis, heb je altijd nog een buffer tussen jou en de auto’s, maar opmerkelijk vaak gaat het goed. Halverwege moet je wel zorgen mensen aan de andere kant te hebben, anders loop jij de tweede helft het dichtste bij de auto’s. Misschien een beetje laffe methode, maar het heeft goed gewerkt.
[17 december 1997]
Bhubaneswar
Vanaf Calcutta rijden we in twee dagen naar Bhubaneswar, de hoofdstad van de staat Orissa. Voordat we naar de stad gaan, rijden we eerst naar Nandankanan, wat omschreven staat als ‘Wildlife Sanctuary’, maar in werkelijkheid een dierentuin, safaripark is. Het is, ook al is het iets volledig anders dan we verwachten, leuk om te bezoeken. We krijgen een gids mee, die ons langs de hokken leidt. Er zijn vooral veel tijgers en leeuwen, waar de gids ons van alles over vertelt. Jammer genoeg is zijn Engels zo slecht dat we het meeste missen, maar gelukkig hangen er bordjes op de kooien, waarop precies hetzelfde verhaal staat. Na de rondwandeling langs de kooien, gaan we de bus in voor de ‘safari’. De ‘safari’ is in feite een ritje door de buitenhokken van de leeuwen en de tijgers. De buitenhokken zijn trouwens wel groot. De ‘safari’ lijkt nog het meest op de safari zoals je die jaren geleden in Beekse Bergen/Burgers Dierenpark kon maken. Leuk bij zo’n bezoek is om ook op de dingen er omheen te letten: de opzet en organisatie is naar Indiase maatstaven erg goed; de gids die voortdurend telt of niemand op eigen houtje naar de neushoorns gaat kijken en de Indiase mensen die gezellig een dagje uit zijn.
Orissa heeft enorm veel Hindoe-tempels, waarvan we er zowel in Bhubaneswar als in Puri (waar we vanaf Bhubaneswar naar toe gaan) een aantal bekijken. Onderweg naar Puri stopen we in Konark waar een enorme tempel(ruïne) uit de 13e eeuw staat. De tempel is gebouwd in de vorm van een enorme wagen met 24 wielen. De wagen wordt getrokken door 7 paarden. De tempel is gewijd aan de Zonnegod, en vertegenwoordigt van beneden naar boven de drie fasen van het leven: kindertijd, jong volwassen en ouderdom. De ‘jong volwassen periode’ wordt uitgebeeld in beeldhouwwerk waarin erotische scènes uitgebeeld worden. Onze uiterst serieuze en ernstige gids vertelt zonder een spier te vertrekken de meest sappige details over de afbeeldingen. Bij de tempel wemelt het van de verkopers: kaarten, halskettingen en sleutelhangers waar je doorheen kan kijken, en dan uitermate smerige plaatjes ziet. De sleutelhangers worden alleen aan de Westerse toeristen te koop aangeboden. De rest van de handelswaar is ook beschikbaar voor de Indiase bezoekers.
Puri
Puri is één van de vier plaatsen in India waar je als goed Hindoe een pelgrimstocht naar toe maakt. In de tempel (niet toegankelijk voor niet Hindoes) is de God Jagannath. De God is daar niet alleen, ook zijn broer en zuster wonen er. Eenmaal per jaar in juni/juli is er een groot festival. De Goden worden met enorme wagens uit de tempel gereden en overgeplaatst naar wat het ‘tuinhuis’ heet. Ze blijven daar een week voor een soort vakantie en worden dan weer met de wagens teruggebracht naar de tempel. De wagens (14 m hoog, wielen van 2 m doorsnede) worden elk jaar nieuw gebouwd en na afloop van het festival gebruikt als brandhout voor de tempel en als relikwie. Ook de beelden van de Goden worden na een aantal jaren (10-20) vervangen. De oude beelden worden dan begraven. Het festival wordt door 100.000-en Hindoes bijgewoond, en is een uitermate belangrijke gebeurtenis.
De straat bij de tempel is ongelofelijk druk, en vol met stalletjes. Daar maken we kennis met een ander fenomeen van India: de beroepsbedelaars. Naast de verkopers, de pseudo-gidsen die je rond willen leiden en de jongens van de fietstaxi’s (riksja’s) die alle drie één keer per seconde om je aandacht roepen, word je voortdurend aangeklampt door bedelaars. Veel van die bedelaars werken in dienst van een bende. ‘s Morgens worden ze gedumpt op hun werkplek, ‘s avonds worden ze opgehaald, en in ruil voor (slecht en te weinig) eten en ‘onderdak’ worden hun dagverdiensten ingepikt. Het meest weerzinwekkende wat de bende doet, is kinderen van arme ouders kopen, en die exploiteren. Vaak worden de kinderen moedwillig verminkt. Bedelen met een stompje verdient meer dan met gezonde handen en voeten. Het geven aan deze beroepsbedelaars en zeker aan kinderen is daarom iets wat je zeker niet moet doen, daarmee houd je het systeem in stand. Moeilijk is dat je meestal niet weet of je te maken hebt met ‘echte’ bedelaars die wel wat mogen hebben, of met ‘beroeps’.
Algemeen advies is om niet aan individuele personen te geven, maar aan instellingen die zich daadwerkelijk voor de echte arme mensen inzetten (zoals het ziekenhuis in Calcutta). Bij de tempel zijn louter ‘beroeps’. Ze hebben allemaal dezelfde uitdrukking van ellende op hun gezicht, vragen indringend om geld voor eten en duwen meteen hun in smerig verband gewikkelde verminkte hand onder je neus. Niet aangenaam, maar ook dit is India.
Een jongen met een riksja probeert veel aardiger ons als klant te winnen. Als we bij een stalletje stoppen om wat te drinken, legt hij ons uit dat het veel te ver is om terug naar huis te lopen naar het hotel. Wij leggen hem uit dat we graag lopen, en niet met hem meegaan. Als we ons drinken ophebben, en weg willen gaan, springt hij op, gebaart naar de riksja, en zegt: “Zullen we dan maar gaan?” Ook na onze weigering blijft hij even vriendelijk lachen.
Diverse stammen
Vanuit Puri zijn we op weg gegaan voor een tocht van vier dagen waarin we veel nog traditioneel levende stammen bezoeken. Vandaag hebben we een dorpje bezocht, waarvan je je verbaast dat het nog zo bestaat. Er staan wat hutjes, waar geen enkel comfort (meubels, zelfs geen stoeltje of matten of elektra) is. De hutjes bestaan uit twee vertrekken. In één slaapt de hele familie, in de andere wordt gekookt. De mensen leven van wat landbouw en het houden van wat vee. Er staat een schooltje, maar de leraar krijgt de kinderen niet naar school, die helpen op het land. ‘s Avonds als het donker wordt, is het leven afgelopen, en gaan ze naar bed tot het licht wordt. Onze gids vraagt op ons verzoek wat ze ervan vinden dat wij komen en wat ze van ons vinden.
Antwoord: Ze vinden het wel leuk. Onze gids vraagt waarom. Omdat ze het leuk vinden om naar ons te kijken, en te zien wat wij allemaal doen!
Tijdens de stammen-tocht.
Eens in de week is er markt. De mensen komen dan van 20-30 km ver om hun spullen te verhandelen, en om de noodzakelijke inkopen (olie, kleding, etc.) te doen. Een deel van de zaken gaat niet via geld, maar via ruilhandel.
De markt bezoeken we ook. Een prachtige kleurige markt, waar de meest uiteenlopende zaken (tabak, groente, zeep en tandpasta, kippen, geiten, pannen en sari’s) te koop zijn, en waar een drukke handel plaatsvindt.
Daarnet hebben we voor de tweede keer vanavond de tent opgezet. Bij aankomst op de kampeerplek dreigde een zware bui, die begon toen we de tent aan het opzetten waren, en echt losbarstte toen de tent net stond. Een enorme plensbui met enorme windstoten. Wat nog nooit eerder is gebeurd, gebeurt vandaag: onze tent gaat samen met een andere plat. Hij staat nu in de wind te drogen, het grondzeil is met handdoeken drooggedweild. Onze fout is het niet. Het ligt aan de regen. In deze tijd van het jaar hoort het droog te zijn, en niet te stormen.
[23 december 1997]
Eén van de meest bijzondere stammen die we zien, zijn de Bonda mensen. De vrouwen dragen kralen om hun hoofd, en heel veel kralenkettingen over hun borst. Verder dragen ze een klein lapje stof, dat dienst doet als een soort rokje. Ze dragen om armen en benen veel armbanden en om hun hals een serie metalen ‘halsbanden’. De meeste vrouwen dragen ook nog in oren en neus sieraden. De mannen zijn veel minder spectaculair gekleed. De meesten zijn voorzien van (giftige) pijl en boog, die ze doorgaans altijd bij zich hebben. De Bonda mensen (zowel mannen als vrouwen) drinken graag: palmwijn, die ook wij proeven en erg lekker en niet heel sterk is, en minder sterk is dan een andere sterke drank die gedistilleerd wordt. De Bonda’s staan bekend als tamelijk agressief. Zeker op marktdagen en na veel alcoholgebruik wil het nog wel eens uit de hand lopen bij ontmoetingen met andere stammen.
De laatste dag van onze tocht bezoeken we een dorpje van de Paraja-stam. Zij gaan een muziek- en dansvoorstelling geven. De bedoeling is, dat wij ook meedansen. Alleen kijken bevalt ons beter. Lang lukt het niet om onopgemerkt op de achtergrond te blijven. Alle vrouwen worden meegenomen, krijgen over hun kleren een sari omgeknoopt en worden letterlijk in de danskring gesleurd. Je voelt je echt heel flatteus in zo’n sari met lompe wandelschoenen tussen al die tengere vrouwen die gewend zijn aan een sari.
Maar eerlijk is eerlijk; het is echt geweldig. De mensen genieten zelf enorm van het dansen en de muziek en nemen ons echt op in de kring. Ze zijn zo enorm hartelijk en gastvrij, en vinden het zonder enige twijfel verschrikkelijk leuk om met ons te feesten. Als we weggaan gaat het hele dorp met muziek en dansend mee, en zelfs bij de truck wordt er nog steeds gedanst. We nemen met hun speciale handgebaar afscheid, en het lijkt meer op afscheid van goede vrienden, dan het eind van een bezoekje aan een dorp. Heel bijzonder zo’n contact zonder dat je één woord (behalve ‘namaskar’ = goeiedag) van elkaars taal verstaat.
Richting Madras
Inmiddels zijn we alweer een stuk zuidelijker, richting Madras. We zijn vandaag in Tirupati aangekomen, waar we de tempel van de God Venkateshwara bekijken. Deze tempel trekt enorm veel Hindoe-pelgrims. In de tempel staat een beeld van de God (hij heeft een zwart gezicht, en zijn ogen zijn bedekt, omdat zijn blik de aarde zou verschroeien). Elk verzoek dat in de tempel voor het beeld van die God wordt gedaan (en het is verstandig om daarbij ook iets te offeren), wordt gehonoreerd. Om die reden trekt de tempel dagelijks 10.000 - 30.000 pelgrims, en op topdagen zelfs wel 100.000. Je moet ook veel geduld hebben om de tempel (waar wij als niet Hindoe ook binnen mogen) in te komen. In de normale rij is de standaard wachttijd 12 uur, als je extra betaalt mag je eerder naar binnen, maar ook dan sta je 2 - 5 uur in een volgepakte mensenkluwen te wachten tot je naar binnen kan. Eenmaal binnen blijft de stroom doorschuiven, zodat je sneller dan je weet wat er gebeurt weer buiten staat. Wij zijn niet binnen geweest!
Eén van de meest opvallende manieren om aan offergaven te komen hier, is het afscheren van je haar. De tempel verkoopt het haar (veel aan Amerika), dat nadat het gewassen en zacht gemaakt is, verwerkt wordt tot pruiken. Jaarlijkse omzet van de tempel ong. 300 miljoen gulden!
Een groot deel daarvan besteedt de tempel aan goede doelen als armenzorg, weeshuizen e.d.
Om de tempel heen leeft ook de middenstand van de pelgrims: overal standjes met plastic rommel, afbeeldingen van Goden, schilderijtjes en beeldjes met flikkerende rode, groene en witte lichtjes, en ga zo maar door.
[27 december 1997]
Kerst in Madras
Madras hebben we alweer achter ons gelaten, we zijn nu in Mahabalipuram met de klemtoon op li. Het kost even tijd voordat zo’n naam er soepel uitrolt. In Madras hebben we weer post opgehaald. Alle (trouwe) schrijvers ontzettend bedankt, we blijven genieten van al jullie brieven. Ook de enorm grote bedrijfs- kerstkaart met alle brieven heeft ons in India bereikt. Dank, dank, dank en blijf ons allemaal schrijven! Bijna iedereen vraagt zich af of en hoe wij Kerst vieren. Het is altijd moeilijk om te kiezen wat wel en wat niet in de brief mag, hij is altijd te snel vol, maar nu mag Kerst er dus in. En of wij Kerst gevierd hebben. Denk niet dat je op stap met een Engelse organisatie met mensen afkomstig uit Engelstalige landen (Australië, Canada) Kerst zou kunnen negeren. Al ver voor kerst worden de eerste plannen gemaakt. Wij gaan met z’n allen Sneeuwwitje in pantomime opvoeren. Dat idee sterft een vroege dood, omdat de twee initiatiefneemsters in Calcutta (rond 11 dec.) besluiten uit te stappen. Anderhalve week voor Kerst krijgen we een papiertje in ons handen geduwd. We trekken lootjes voor het kopen van Kerstcadeautjes. Een paar dagen voor Kerst komen er dozen op tafel: Nora (truck) wordt opgemaakt voor Kerstmis met slingers, ballonnen, kerstballen en een echte kerstboom. Kerstavond vieren we met een gemeenschappelijk diner in een restaurant in Madras.
Het echte Kerstfeest is op eerste Kerstdag. Steve en Chris reserveren een tafel in een restaurant dat een speciaal Kerstarrangement heeft. Nora’s boom wordt overgebracht naar de bar van het restaurant, en alle pakjes worden stiekem onder de Kerstboom neergelegd. R., onze 60-jarige Australische medereiziger krijgt een rode kerstmuts , baard en rood pak aan. Hij is Kerstman, en iedereen krijgt zijn cadeau persoonlijk van hem aangereikt. Net als Sinterklaas zit hij in een stoel, moet iedereen bij hem komen en vertellen of hij braaf is geweest, en wat hij in zijn brief aan de Kerstman gevraagd heeft. Hij geeft niet alleen een cadeau, maar ook een sok (die we ‘s morgens op één van de hotelkamers in hebben moeten leveren) gevuld met snoepjes, een mandarijn en nog wat dingetjes. Tijdens het feest ziet iedereen er heel bijzonder uit: voorschrift van Steve en Chris was dat je verplicht met een (zelfgemaakte) hoed naar het Kerstfeest kwam.
Als alle cadeautjes uitgedeeld zijn, komen de zogenaamde ‘crackers’. Die kan je niet eten, dat zijn pakjes in de vorm van een leeg WC-rolletje. Ze zijn mooi ingepakt met franje aan beide uiteinden. Iedereen opent de ‘cracker’ tegelijkertijd, door aan één uiteinde van de eigen ‘cracker’ en aan één uiteinde van de ‘cracker’ van de buurman te trekken. Binnenin de ‘cracker’ zitten snoepjes (uiteindelijk kan je de ‘cracker’ dus wel eten). Na de ‘crackers’ gaan we naar het restaurant (de Kerstboom gaat mee). In het restaurant serveren ze een zeer uitgebreid buffet met een enorme keus aan Westerse en Indiase gerechten. Om de gasten een echt Kerstgevoel te geven is er levende muziek en een Kerstman. De muziek bestaat uit een band met een dikke zangeres met een Imca Marina-achtig repertoire. Het geheel lijkt nog het meest op de muziek die een grote ‘gezellige familiecamping’ haar gasten op zaterdagavond voorschotelt.
De Kerstman is met veel te veel kussens overdreven vierkant gemaakt. Hij draagt een trosje ballonnen en hupt rond alsof hij in z’n eentje de polonaise wil doen, wat gemakkelijk kan op de muziek. Af en toe sleurt hij iemand mee naar de dansvloer, maar ook al zonder hem wordt daar druk gebruik van gemaakt. Al met al een prachtige poging tot imitatie van een deftig Westers Kerstdiner. Het eten, inclusief de uitgebreide toetjestafel is meer dan voortreffelijk.
Grappig is ook de reactie van de serieus geïnstrueerde obers op sommige cadeautjes. Een aantal mensen heeft een plastic opwindbeest gekregen, B. heeft een spuuglelijk kitsch schilderij met veel glitter gekregen en J. een tijgerpak met masker. De ober moet even voelen aan J's tijgerpak, staat zuchtend van bewondering naar B.’s schilderij te kijken, en wil de plastic dinosaurus één keertje opwinden om hem zelf te kunnen laten hippen. Vervolgens verdwijnt hij met dinosaurus naar de keuken. Ook daar moeten ze het technisch wonder van plastic even zien.
Of we willen of niet, onder leiding van R. (die zelf in een koor zingt) moeten we zingen. Samen met C. (ook uit Australië) zingt hij eerst ‘Mathilde’. Als echte Australiër kan je dat niet overslaan. Daarna zingen we met z’n allen het hoogstaande lied ‘Bum, Tit-tit, Bum, Tit-tit, Tit-i-tit, Bum’. Zowel bij ‘Bum’, als bij ‘tit-tit’ zijn handbewegingen vereist ter verheldering van de tekst. Tenslotte zingen we ‘Kalinka’ waarbij wij het refrein en R. de coupletten doet.
Om tegen twaalven gaan we richting hotel (met Kerstboom). Zo uitbundig vieren we Kerst niet alle jaren. Echt een heel leuke onverwachte en gezellige avond, en een pluim voor Steve en Chris die zich echt inzetten om er wat van te maken.
In India zelf wordt Kerst niet of nauwelijks gevierd. Voor Hindoes (en die zijn hier nogal veel) zegt Kerst absoluut niets. In Westers georiënteerde winkels (luxe supermarkt, luxe boekwinkel, duurdere kledingzaken) staan wel kerstbomen en wordt aandacht aan Kerst besteed, maar eigenlijk alle winkels zijn gewoon open en alles loopt net als op andere dagen. Bij de supermarkt loopt op 24 en 25 dec. een door Kellogg’s gefinancierde Kerstman rond. Hij is erg donker van kleur, en onder zijn Kerstpak steken een paar afgetrapte namaak ‘Nike’s’ uit. Officiële dingen (postkantoor, kantoor van American Express) zijn wel dicht, maar verder is het een gewone dag. In ons restaurant zitten ook wat gegoede Indiase families die Kerst vieren, maar dat zijn (rijke) uitzonderingen op de regel.
Madras (de vierde stad van India) is een grote drukke stad, maar anders dan Calcutta. Het meest opvallend is dat Madras veel moderner is. Vlakbij ons hotel is de Spencer Plaza, een modern overdekt winkelcentrum met luxe winkels. Een supermarkt (die van de Kerstman) die naar onze begrippen niet veel heeft, maar die we nog niet eerder zo uitgebreid gezien hebben, een grote boekwinkel met een goed assortiment en dure juweliers en kledingzaken.
Verder zie je ook in de stad meer moderne winkels met echte etalages. Het feit dat er meer luxe artikelen (kledingzaak van Benetton) te koop zijn, benadrukt wel de grote contrasten die je ziet. Tegenover alle luxe zie je mensen die op straat leven, bedelaars en de straat zelf is één grote vuilnishoop.
In Madras bezoeken we het fort en o.a. een tempel met een lange naam, en ook vandaag in Mahabalipuram zien we veel mooie tempels en aanverwante dingen. Ook veel over te vertellen, maar het papier gaat hard. De volgende keer mogen de tempels weer in de brief.
[3 januari 1998]
Pondicherry
Verleden week hebben we onderweg van Mahabalipuram naar Pondicherry het eerste echte natuurreservaat bezocht. Het is vooral bekend om zijn vele vogels. Het is een soort Naardermeer, maar dan de overtreffende trap ervan. We hebben echt geluk want we gaan precies in de beste tijd van het jaar. We zien onvoorstelbare aantallen ooievaars (verschillende soorten), verschillende reigersoorten, lepelaars, ibissen, pelikanen en nog veel meer. Echt fantastisch, ik had hier wel een dag kunnen blijven kijken. Veel echte natuurliefhebbers zitten er niet in de groep. Zo’n vogelreservaat vindt iedereen leuk, maar wij zijn de enige twee die druk met kijker en vogelboek in de weer zijn. De eerste groep ooievaars werd door Steve voor gieren uitgemaakt. Geen echte kenners bij de hand dus.
Pondicherry is een heel andere stad dan alle steden die we tot nu toe gezien hebben. Het is een tijd lang een Franse enclave geweest, en dat merk je aan veel dingen. Het verkeer is (naar de maatstaven hier) veel overzichtelijker, de stad is rustiger, de straten zijn veel schoner en er ligt veel minder afval, en er is veel groen (bomen, stadspark e.d.). Verder waren de Fransen kennelijk succesvol in het bekeren, het katholicisme is hier duidelijk aanwezig: een smetteloze kathedraal, katholieke scholen en een boekwinkel met de naam: Paus Johannes Paulus II Depot!
Trichy
Van Pondicherry rijden we verder naar het zuiden naar Trichy (de officiële naam is Tiruchirappalli, maar iedereen gebruikt de afkorting). Ik heb nog weinig geschreven over het landschap waar we doorheen rijden. Afgezien van de bergen die we in het begin hadden rijden we voornamelijk door tamelijk vlak land. Soms zijn er op de achtergrond wat bergen of rotsformaties te zien. Het land is eigenlijk overal vol en in gebruik en overal zie je wel mensen. Veel grond is in gebruik voor rijstteelt, verder is er suikerriet, maïs, aardappels en een handvol andere dingen. Overal zie je bebouwing; soms wat losse huisjes, maar vaak ook grotere plaatsen met veel mensen, veel verkeer, veel winkeltjes en veel herrie. Het verkeer is altijd chaotisch en onoverzichtelijk. Je rijdt op volle snelheid door tot je echt niet verder kan, en houdt vervolgens de claxon ingedrukt totdat je het gaspedaal weer kan gebruiken. De vele (heilige) koeien completeren het Indiase gezicht van de stad. Overal zijn ze en zie je ze. Het feit dat ze eigenlijk nooit aangereden worden, mag een wonder heten. Ze verrichten hier nuttig werk als onbetaalde vuilnismannen. Karton knabbelen is erg lekker, en ook vuilnishopen worden zorgvuldig nageplozen op eetbare waar.
Wat ons opvalt, is dat je ook geregeld fabrieken ziet, energiecentrales e.d. Kortom tekenen dat er wat gebeurt. India mag dan een arm land zijn, er is ook genoeg om trots op te zijn: 50% van alle mensen die in een democratisch land wonen, leven in India. India kan, ondanks zijn enorme bevolkingsgroeiprobleem, zelf in zijn voedselvoorziening voorzien en hoeft geen voedsel te importeren. Op sommige technologiegebieden zijn ze erg goed, en de pers is vrij en kan behoorlijk kritisch zijn.
Terug naar Trichy. In Trichy bezoeken we de Sri Ranganathaswamy tempel, waarschijnlijk de grootste tempel in India en omgeven door 7 concentrische muren met 21 gopurams.
Een gopuram is een piramidevormige toegangspoort tot de tempel. De piramidevormige toren is helemaal vol met figuren. Zoals jullie op mijn tekening al kunnen zien zijn dat Goden, dierfiguren, demonen en mythische figuren. De poort zelf is meestal ook nog bewerkt. De figuren zijn in heldere kleuren geschilderd. De toren heeft veel meer lagen dan in de tekening, maar dat was teveel werk.
De tempel heeft ook een heilige olifant. Als je hem één roepie in z’n slurf geeft, zegent hij je door zijn slurf even op je hoofd te leggen.
De roepie geeft hij af aan de oppasser. De olifant kan drie roepies tegelijk vasthouden in zijn slurf. De olifant is niet zomaar gekozen, hij wordt beschouwd als een reïncarnatie van Ganesh, de God met het olifantengezicht (hoe hij daaraan komt is ook een verhaal apart).
Rock Fort tempel
Rock Fort tempel.
Vanaf de tempel willen we met de truck naar de Rock Fort tempel. Een tempel gebouwd bovenop een rots, van waaraf je over de hele stad uitkijkt.
Een goed plan. Wat we niet weten, is dat die dag de afsluiting is van een vierdaagse grootse manifestatie van de communistische partij. Daar komen we snel achter, eerst mogen we niet de weg in die we willen nemen, we worden omgeleid. Na vijf minuten staan we op een weg waar we niet moeten zijn muur- en muurvast. Na een half uur zijn we vijf meter verder, na een uur tien meter. Een mevrouw komt vertellen dat we terug moeten gaan, het gaat nog zeker vier uur duren. We gaan zelf op verkenning, en de enige Engels sprekende man die we treffen vertelt dat vooraan de massa stilstaat, de betoging tot middernacht gaat duren, en er voorlopig geen beweging te verwachten is. We besluiten dat Chris (chauffeur) alleen in de truck blijft, wij gaan lopend op zoek naar het hotel. We peuteren nog schone kleren uit de rugzak, want aan douchen en schone kleren zijn we na drie kampeernachten wel toe. Teruggaan met de truck, zoals de mevrouw suggereerde is een absolute onmogelijkheid. De weg is veel te smal. Om 6 uur gaan we op pad. We blijken flink om te moeten lopen, we moeten naar de brug om de rivier over te steken. Na een poosje zitten we middenin de communistische betoging. Er zijn echt honderdduizenden mensen. We lopen mee in de massa, de sfeer is wel vrolijk en niet agressief of zo. We hopen wel dat de oppositie geen tegendemonstratie organiseert. Om 8 uur horen we dat we nog twee km naar het hotel moeten. Gelukkig kunnen we voor het laatste stuk brommertaxi’s krijgen, en om half 9 zijn we thuis. De volgende dag kunnen we alsnog naar de Rock Fort tempel, dit keer zonder problemen. In de krant staat een heel artikel over de betoging en hoe het verkeer en het busvervoer tot na middernacht lamgelegd is. Arme Chris arriveert met de truck pas om kwart voor 1 ‘s nachts bij het hotel.
Madurai
Onze volgende halte is Madurai, waar een groot Gandhi museum is. Niet alleen veel informatie over Gandhi, maar ook over de koloniale overheersing en onafhankelijkheidsstrijd van India. Opmerkelijk is dat de berichtgeving heel eenzijdig is. Engeland wordt uitsluitend afgeschilderd als de slechte koloniale onderdrukker die het land uitputte, de mankracht misbruikte, de grondstoffen stal en de economie liet instorten. Dat er ook goede dingen gedaan zijn (spoorwegnet, infrastructuur, rechtssysteem, basis voor regering) wordt volledig verzwegen. Op zich kan je je daar nog wel iets bij voorstellen, maar tot nu toe viel het juist op hoe mild er door landen over de vroegere heersers geoordeeld werd. In Zimbabwe bijvoorbeeld waren er veel lovende woorden voor Cecil Rhodes, die zichzelf toch echt verrijkt heeft ten koste van het land. Boeiend wel.
Na het museum bezoeken we de Sri Meenakshi tempel, genoemd naar de dochter van een koning. De dochter werd geboren met drie borsten, en de koning werd verteld, dat de derde borst af zou vallen als ze de man zou ontmoeten met wie ze zou trouwen. Dat gebeurde dan ook abrupt toen ze op een berg Shiva (Hindoe God) tegenkwam. Hij zei haar terug te gaan naar huis, en acht dagen later was Shiva daar ook (in de vorm van Lord Sundareshwara) en trouwden ze. Iedere avond is er een ceremonie in de tempel waarbij het beeld van Sundareshwara naar de slaapkamer van Sri Meenakshi wordt gebracht. Om 6 uur ‘s morgens wordt hij weer opgehaald en teruggebracht naar zijn eigen tempel. Zo houd je je Goden wel te vriend!
Nieuwjaar
Via Cape Comorin, de meest zuidelijke punt van India, rijden we naar Kovalam, waar we oud en nieuw vieren. We doen eerst onder genot van een glaasje punch spelletjes bij de truck. Om tegen twaalven gaan we naar het strand om het nieuwe jaar in te luiden.