Rondzendbrieven wereldreis > Rondzendbrieven > 04: Nioro - Dogon vallei
Wereldreis, Afrika: brief 4

Wereldreis, Afrika: brief 4

[8 november 1996]

Naar Bamako

Gisteren zijn we na zes dagen stofhappen aangekomen in Bamako. Bamako betekent: douchen, kleren wassen en natuurlijk post!! Er is een heerlijke dikke stapel brieven en we genieten ervan. Ik wist niet dat het zo leuk was om post te krijgen. Allemaal bedankt en blijf schrijven over alles, we kijken er naar uit! Ik heb onze derde rondzendbrief gepost in Bamako en ik hoop maar dat jullie hem krijgen.

De laatste 170 kilometer naar Bamako, de hoofdstad van Mali, hebben we een redelijke weg, maar het stuk daarvoor vanaf de grens met Mauritanië, is niet meer dan een zandpad waarbij vergeleken de Vosseveldseweg (het zandpad naar de manege voor niet-Edenaren) een snelweg is!
Onze kleren zien er dan ook niet uit, en ook wij ruiken niet al te fris meer. De douche in Bamako is dan ook meer dan nodig en ook de kleren zien er na een wasbeurt weer aardig schoon uit.
De mensen die we in de dorpjes onderweg tegenkomen zijn heel vriendelijk en open en ook wel nieuwsgierig naar ons. T.'s flesje zonnebrand met watermeloengeur is zonder meer een succes. Ik houd het flesje en spuit als we ergens echt contact leggen, de vrouwen een beetje op de armen en schouders. Even later komen ook de kinderen, ze vinden het leuk spannend. Ik pak het flesje sporadisch, alleen als je denkt dat ze het leuk vinden om iets van jou te proberen en één keer als geneesmiddel tegen koorts en ja hoor, daar blijkt het ook voor te helpen.

Bamako

In Bamako zijn de mensen duidelijk anders. We worden direct aangesproken door mensen die willen weten waar je vandaan komt, die allemaal een neef hebben die drie maanden (of drie jaar, dat wisselt) in Rotterdam gewerkt heeft en die je slechts moeizaam kunt afschudden. Verder is Bamako geweldig druk, althans het centrum met de markt. De kraampjes verkopen de meest onverwachte dingen en het mooiste zijn wel de verkopers die alles op en aan hun lijf dragen: zonnebrillen, transistorradio's (een statussymbool), plastic zaklantaarns, horloges en verzin maar wat.

We zijn ook in een schitterend warenhuis geweest, waar ze ingericht waren op de Islam. Buiten de petjes en gewaden zagen we er nog slaande klokken die in plaats van de Big Ben-melodie de 'Allah Akbar'-melodie speelt (Allah is groot, waarmee de moslim omroeper altijd begint), klokjes gemonteerd in een gruwelijk blauw plastic moskeetje, idem maar dan met een plaatje van een pondsbiljet erachter, pennenstandaards in de vorm van een knalrose schoen met plastic, felgekleurde kralen erin, geldkluizen, meubelen die van de tierlantijnen aan elkaar hangen, serieuze Samsonite-koffers en, daar kwamen we voor: batterijen voor de zaklantaarn.

Ook 's avonds als we gaan eten probeert iemand nog zijn waren aan ons te slijten. Als we net zitten legt een jongen iets op tafel, waarvan ik eerst denk dat het de menukaart is. Het is een Frans tijdschrift. We zeggen 'non, merci' waarop hij een ander tijdschrift neerlegt. Dit gaat door totdat we hem uitgelegd hebben dat we geen Frans kunnen lezen. 'Ah, anglais' begrijpt hij, wij kunnen alleen Engels lezen en dat heeft hij niet en hij vertrekt.
Dat onze boodschap is overgekomen merken we binnen twee minuten als hij weer bij onze tafel staat. Dit keer met een heel dik boek over Scandinavië in het Engels!

De dierentuin van Bamako.

De dierentuin van Bamako.

Ook vandaag zijn we de hele dag op sjouw geweest, onder andere naar de dierentuin waar we 50 CFA (ong. 17 cent) toegang moesten betalen. Weliswaar was de kwaliteit daar ook naar, er waren wat apen, één python, drie krokodillen, een maraboe, twee hyena's en nog drie hertjes en dat was het wel. Van de leeuw hing nog wel een bordje, maar dat was alles. Gezien de kwaliteit van de hokken leek ons dat geen gek idee. Bij het bordje van de zeekoe zei de oppasser: 'il est mort' (hij is dood) die was er dus ook niet meer. Het museum was wel de moeite waard met muziekinstrumenten en de meest fantastische maskers.

[9 november 1996]

Antwoorden

Voordat ik verder ga zal ik proberen de vragen in de brieven te beantwoorden. Dat we het tot nu toe naar ons zin hebben mag duidelijk zijn. We beginnen nu in een soort regelmaat te komen in onze nieuwe manier van leven. Als we de kans krijgen proberen we naar huis te bellen (J. en M.) maar dat valt doorgaans niet mee. In Marokko hebben we drie dagen pogingen gedaan voordat het lukte, in Nouakchott zat er een geweldige echo in de lijn en gisteren konden we op het postkantoor van Bamako helemaal niet bellen. Vanmorgen lukte dat vanuit een telefoonwinkel opeens wel. Het blijft een kwestie van geluk hebben.

De truckwacht die we bij toerbeurt hebben doen we altijd samen (twee mensen hebben er altijd truckwacht). Je beheert de sleutels van de luiken en bent er verantwoordelijk voor dat er permanent iemand in of bij de truck is. Zoals we nu in Bamako zijn is er dus altijd iemand de klos, die niet de stad in kan. Voordeel is wel dat de rest zonder alle geld en paspoorten de stad in kan, want de spullen blijven veilig in de truck. 's Nachts moet één van de twee in de truck slapen om te voorkomen dat de truck in zijn geheel of in onderdelen gestolen wordt. Als de zeilen naar beneden zijn en het trapje opgeklapt is ben je als indringer niet zo maar binnen, maar ook dat moet de truckwacht toch liefst signaleren en alarm slaan. Op de achterbank van de truck kan je goed slapen. In het begin sliepen we er met z'n tweeën in (ik op de vloer voor de bank, maar dat is nu wel erg stoffig en ook benauwd). Nu slaapt er één gewoon in de tent.

De avonden hier zijn wel erg kort. Om zes uur is het donker, in de truck zit wel een lichtje om bij te lezen of schrijven, maar daar is het meestal te warm. De laatste tijd koken we op hout, zodat we 's avonds een vuurtje hebben, maar ook daarbij kan je weinig anders doen dan zitten. Daarnaast zitten we nu sinds kort ook met de muggen. Kortom we liggen doorgaans vroeg op bed (meestal tussen half tien en tien uur) en we staan ook weer bijtijds op. We vertrekken 's morgens om half acht (meestal). Wat kleding betreft vind ik het wel handig. Niets geen gezeur wat je aan zal doen en of dingen wel bij elkaar staan. Ik heb of mijn Afrika- of mijn Sunnyshirt aan en als die allebei vies zijn een andere. Het enige waar je 's morgens over nadenkt is of je iets schoons aan mag of nog niet.

[12 november 1996]

Via Segou en Mopti zijn we inmiddels in Bankass aangekomen. Bankass is het uitgangspunt voor een driedaagse trekking door de Dogonvallei.

Segou

Segou is een leuke stad om rond te kijken. Het ligt aan de Niger en daar gebeurt heel veel: pirogues (bootjes), mensen die kleren wassen of zichzelf, kinderen die in het water spelen. Verder zijn de huizen van leem (die we ook in de dorpjes onderweg zien) erg aardig om te zien. Mopti heeft een mooie moskee en een haven met schitterende vissersboten, compleet met opbouw. Op de boten wordt ook de vis klaargemaakt, die we later weer op de markt zien. In Mopti worden we wel vaker lastig gevallen, het is duidelijk dat hier meer toeristen komen. Onderweg zien we veel landbouwveldjes met millet, katoen en bij Mopti ook rijst. Richting Bankass zien we weer meer gras met bomen en wordt het heuvelachtig.

Mopti

In Mopti eten we in een restaurant waar ze tevens handelaren toelaten, die souvenirs verkopen. Van het kopen van souvenirs hier leer je beter onderhandelen dan van alle commerciële trainingen die je bij Delta Lloyd krijgt (sorry managers!). Een van de verkopers heeft ebbenhouten oorbellen die ik erg leuk vind. Ik besluit dat ze me fl 5,00 (1500 CFA) waard zijn. De verkoper vertelt dat ze 3500 CFA moeten kosten. Ik roep dat dat veel te veel is, haal mijn schouders op en doe of ik weg wil lopen. De verkoper (laten we hem Hamadou noemen, zo heet iedereen hier ongeveer) roept me en vraagt wat mijn prijs is. Ik doe alsof de zaak me niet meer interesseert en noem geen prijs. Als hij aan blijft dringen, schrijf ik alsof ik alleen hem een plezier wil doen mijn bod op: 800 CFA. Hamadou slaat zich op de knieën van het lachen. Zo'n belachelijk laag bod, nee hoor daar kan hij niets mee.

Kleurrijke markt in Mopti.

Kleurrijke markt in Mopti.

Oké, dan is de zaak over wat mij betreft en vriendelijk zeggen we gedag. Drie kwartier later (we zitten dan nog steeds in het restaurant op de taaie kip met te weinig patat te wachten) staat hij opeens naast me: Madame, uw prijs? Ik doe verbaasd, 800 CFA. Nee, nee dat gelooft Hamadou niet, hij komt terug met 3000 CFA en wil mijn uiterste prijs weten. Nou vooruit om Hamadou een plezier te doen: 1000 CFA. 'Nou nou, madame' roept Hamadou, dat kan ik niet menen. Ik kijk zielig en zeg dat ik echt niet meer geld heb. Hamadou komt met een laatste bod: 2000 CFA, maar lijdt dan wel verlies, zegt hij (en dat is niet waar, niemand verkoopt hier onder zijn prijs aan toeristen). Oké, als Hamadou zo aardig doet, doe ik er 200 bij: 1200 CFA. Hamadou kijkt zielig, dat is nog steeds te weinig, vooruit hij moet de geïnvesteerde tijd in mij toch terugverdienen, omdat ik het ben: 1500 CFA. Ik kijk erg bedenkelijk voor de vorm, doe alsof ik met Rik overleg, en ga dan accoord, en beloof Hamadou dat ik de hele groep zal vertellen hoe mooi zijn sieraden zijn. Zowel Hamadou als ik zijn erg tevreden met de handel en als vrienden nemen we afscheid (voor de commerciëlen: hier kunnen we dus spreken van een win-win situatie, het doel waar wij in onderhandelingen toch altijd naar streven).
Eigenlijk weet ik niet of ik het meest blij ben met de oorbellen of het feit dat ik ze voor 1500 CFA heb, toch een kind van m'n vader!

[16 november 1996]

Dogon-vallei

We hebben inmiddels een schitterende driedaagse trektocht door de Dogon-vallei achter de rug. De vallei heeft nog heel traditionele dorpjes en ook het animisme (natuurgeloof) is hier nog levend. De dorpjes zijn ook in de vorm van een mensenlichaam gebouwd (wat voor buitenstaanders niet te herkennen is). De eerste dag gaan we naar Teli, het oudste dorp. Vroeger hebben hier tegen de wanden van de kloof de Tellem, een soort pygmeeën gewoond. Hoe ze bij hun grotwoningen kwamen op de steile hellingen is een raadsel. De Dogon mensen gebruiken nu de hutjes als voorraadschuren. De voorraadschuren worden nu volgestopt met millet (een soort gierst), want het is oogsttijd. De doden worden in grotten nog veel hoger en onbereikbaarder op de kloofwand begraven. Jonge mannen klimmen naar boven en takelen de dode met touwen naar boven. Vanaf boven (bij de voorraadschuren) hebben we een schitterend uitzicht over het dorp. De huisjes van leem met hun ronde daken (van de stelen van de millet) en de voorraadschuurtjes zijn prachtig om te zien. We overnachten bij het huis van de chief van het dorp buiten onder de klamboe die aan de boom hangt.

Cliff dwellings in de Dogon-vallei

Cliff dwellings in de Dogon-vallei

De tweede nacht overnachten we in een dorpje bovenop het plateau (de rand van de vallei). We moeten vandaag en een deel van de derde dag de bagage zelf dragen, we hebben dus uiterst weinig mee: allebei een dagrugzakje. Met dit weer hier is de klim naar een plateau al inspanning genoeg!

De derde dag maken we in een dorpje een uitstapje naar de grot waar de Hogon woont (de hogepriester van de animisten in de Dogon-vallei). Hij woont als kluizenaar in een grot, ergens hoog tegen de steile wand. Eten en drinken wordt hem door de mensen in het dorp gebracht en zelf komt hij eens per jaar naar beneden voor een of ander groot feest. Verder wordt hij bezocht door mensen die hem om raad komen vragen, zoals vrouwen die geen kinderen kunnen krijgen. Hij zegent ze dan en geeft ze medicijnen mee. Als enige nog overgebleven Hogon in de vallei heeft hij hoog aanzien. Volgens onze gids zit de man al vijftig jaar hier, maar tijd en afstand worden in Afrika anders gemeten.
Als je daar bij die oude man staat (we moeten het laatste stuk als teken van eerbied op kousenvoeten) heb je echt het gevoel dat de boeken van King Arthur met Merlijn de tovenaar voor je ogen zijn gaan leven.
Na overleg met de gids en een soort beschermer bij de Hogon mogen we (tegen betaling) een foto en video-opnames maken. Ook weer na overleg laat R. hem de video-opname terugzien. Al verstaan we er niets van, het is duidelijk dat hij dat prachtig vindt. Hij begint te prevelen en met zijn klepper te kleppen en met zijn ketting te zwaaien, en wenst ons zonder meer alle goeds toe. Daarna groeten we hem beleefd, klauteren op kousen weer terug naar de schoenen en bekijken ook nog de plek waar de doden gewassen worden (althans hun haar) met water uit de grot van de Hogon en van waaraf ze naar boven getakeld worden. Zoiets maakt echt wel indruk op je.

Na drie dagen lopen met klimmen en dalen staan de zweetranden in onze kleren en de sokken blijven zowat rechtop staan. Na de douche en het bord boerenkool dat we bij aankomst krijgen is iedereen dan ook zeer tevreden en vermoeid. Deze brief ga ik over een paar dagen posten in Ouagadougou.