Wereldreis, van Nepal naar Nederland, brief 7
Iran, Bam, 3 april 1998
Grensgebied Pakistan - Iran
Net de 27e brief volgeschreven, maar nog niet klaar met het verhaal. De brief gaat over een kleine week in Esphahan op de post, dat klinkt wel als betrouwbare grote plaats.
De vorige brief ben ik gestopt in Quetta, de laatste grote plaats in Pakistan en hoofdstad van de provincie Baluchistan.
Vanaf Quetta rijden we naar Nok Kundi, de laatste plaats voor de grens in Pakistan. De tocht voert de hele dag door de woestijn, en het is overdag behoorlijk heet (40° - 42°). We komen door stukken puur zandwoestijn met mooie opgestoven duinen. De streek is ook maar schaars bewoond. Af en toe kleine dorpjes en op de iets begroeide stukken grazen soms wat geiten en schapen. In Nok Kundi overnachten we weer bij de politiepost, een trieste plaats met niets dan kaal vlak zand en harde storm.
In twee uur rijden we van Nok Kundi tot aan de grens. Iedereen is inmiddels op z’n Iraans gekleed. Mannen met lange mouwen, lange broeken en bedekte voeten. Vrouwen met wijde jurken, lange broeken eronder en bedekt hoofd. De meeste vrouwen van de groep hebben een zwarte outfit aangeschaft. Dat is voor de lokale vrouwen de meest gebruikelijke kleding, maar voor Westerse toeristen niet nodig. Als de kleuren maar donker zijn, en alles wat bedekt moet zijn bedekt is, is het goed. De grens gaat verbazend snel en soepel. In twee uur zijn we Pakistan uit en Iran in. De truck wordt wel geïnspecteerd, maar niet echt grondig. Al ruim voor de grens hebben we de truck ontdaan van alles wat niet mag in Iran: boeken en tijdschriften met herkenbare vrouwenfiguren, de reisgids van het Midden Oosten (Iran erkent Israël niet; omdat Israël wel in de reisgids staat is dat boek taboe) en de speelkaarten (gokken is niet toegestaan). Alcohol hebben we al sinds Pakistan niet meer aan boord.
Alhoewel we ook na de grens in de woestijn blijven, is er opmerkelijk veel anders. Allereerst rijden we voor het eerst weer rechts, en de wegen zijn opmerkelijk goed. Keurige, goed onderhouden asfaltwegen met midden- en zijstrepen, reflectoren en verkeersborden. De wegen zijn uitermate rustig en overzichtelijk en in niets te vergelijken met de chaos van Pakistan. In Pakistan haalt iedereen in of het kan of niet, rijdt ongeacht de rijrichting daar op de weg waar plaats is en het belangrijkste instrument is de claxon. Ook de geiten, schapen, ezels en kamelen zijn verdwenen, ook op plaatsen waar wel te grazen valt. Het langzame verkeer: ossenwagens, kamelenkarren en fietsers is verdwenen. In plaats van de mooi versierde Pakistaanse vrachtwagens zien we nu veel personenauto’s.
‘s Middags komen we in een spectaculaire zandstorm terecht. Er is zoveel zand dat het echt donker wordt, en het zicht net zo beperkt is als bij dichte mist. Het zicht is hooguit 25 – 30 m, het zand waait als zware slagregens over de weg, en het licht moet aan zo donker is het. Spannend om mee te maken.
Bam
Onze eerste stop in Iran is Bam, een oasestad in de woestijn. ‘s Morgens maken we samen een rondje door de stad. Net als onze eerste indruk van het land is onze eerste indruk van Bam dat alles hier meer geordend is. De straten zijn schoner, er zijn (gedeeltelijk) stoepen met bomen, geasfalteerde wegen, prullenbakken, stoplichten en rotondes met fonteinen. De winkels gaan op kleine echte winkels lijken met schappen en koelvitrines. Wijlen Ayatollah Khomeiny zou het me niet in dank afnemen, maar eigenlijk maakt het geheel een vooral Westerse indruk.
Ten tijde van de sjahs is Iran onder andere dankzij de olie best een welvarend land geweest. Er is in die tijd ook veel gedaan om het land te moderniseren: vermindering van analfabetisme, betere verdeling van het land, verbetering van de gezondheidszorg e.d. Ondanks deze positieve dingen was de sjah een agressieve heerser, die zeker toen zijn positie meer bedreigd werd, met harde hand en leger de orde probeerde te handhaven. De oliedollars, een belangrijke bron van inkomsten, verdwenen in de zakken van een kleine elite en werden verspild aan nutteloos wapentuig.
Uiteindelijk moest de sjah het land ontvluchten, en nam in 1979 Khomeiny het roer over. Zijn idee om Iran tot de enig ware Islamitische staat om te vormen, werd breed gesteund in eigen land, en bracht hem in conflict met de rest van de wereld. De Iran-Irak oorlog die 8 jaar geduurd heeft, heeft samen met de handelsembargo’s en de lage olie-export het land economisch behoorlijk beschadigd. Pas de laatste jaren gaat het weer wat beter met het land, mede doordat het land zich meer open stelt voor het buitenland. De nieuwe in augustus ’97 gekozen president Khatami heeft zelfs een culturele uitwisseling met de VS voorgesteld. (Of het een culturele uitwisseling mag heten weet ik niet. Het worstelteam uit de VS komt naar Iran. Worstelen is voorzover het mij betreft niet echt het hoogtepunt van cultuur). Verder zijn discussies en krantenartikelen die 1 à 2 jaar geleden ondenkbaar waren (o.a. over de positie van de ayatollah) nu wel mogelijk. De geestelijke leider Ayatollah Kkameiny, heeft nog steeds meer bevoegdheden dan Khatami. Gezien de grote steun die Khatami in het land heeft, moet de Ayatollah zijn ideeën wel opschuiven richting Khatami, om zijn eigen positie niet te verliezen. (Ik weet niet zeker of de huidige Ayatollah nog Khameiny is, of nu Yardi heet, We vinden alle twee die namen).
Bam.
Terug naar Bam. ’s Middags bezoeken we de oude citadel (latere toevoeging: in 2003 is 80%-90% verwoest door een zware aardbeving). Een soort Middeleeuwse stad omgeven door een stevige muur. Het complex is behoorlijk groot en helemaal gebouwd van ongebakken, in de zon gedroogde, leemkleurige steen. Je komt via de toegangspoort binnen bij de bazaar met (resten van) winkeltjes en huizen. Vanaf de bazaar kijk je uit op de eigenlijke citadel, die in gebruik is geweest als militaire vesting.
De militaire vesting met verblijven van militairen, binnenplaatsen, stallen en uitzichttoren is omgeven door nog een tweede muur. In de laatste 10 jaar is er veel gerestaureerd en het geheel is werkelijk prachtig. Een soort leemkleurige Middeleeuwse vesting met dorp. Echt een van de mooiste dingen die we gezien hebben.
Bij de toegangspoort is een theehuis, waar we de eerste echte Iranese thee drinken. Het theehuis is van binnen prachtig ingericht met grote theeketels, mooie porseleinen theepotjes en piepkleine theeglaasjes. Bij de thee krijgen we dadelkoek en mogen we de hubble-bubble uitproberen. De hubble-bubble is de waterpijp. Het mondstuk waaruit je moet roken zit aan de pijp vast, en wordt van persoon tot persoon doorgegeven. Als absolute niet-rokers durven wij de waterpijp niet aan, maar het ziet er wel mooi uit.
9 april 1998
Shiraz
Vandaag in Esphahan post opgehaald en onze post gebracht. De post is vast niet helemaal echt betrouwbaar, want in plaats van de stapel die we normaal krijgen (11-12 brieven) zijn er nu maar 2. Veel zal dus wel of nog onderweg zijn of zoekgeraakt zijn. We hopen maar dat onze post de andere kant op wel aankomt. Jammer, want je verheugt je echt op de post, maar wel bedankt voor wat er wel was, en onsuccesvolle pogingen.
Iran blijft ons in alle opzichten verbazen. Het land is zoveel moderner dan we verwacht hadden. In Bam zei ik tegen Rik: “Ik verwacht elk moment een lampenzaak zoals in Ede”. In Bam hebben we die niet gevonden, maar in Shiraz en Esphahan meer dan genoeg. Ander opvallend punt is de vriendelijkheid van de mensen. Iedereen die iets Engels spreekt (jammer genoeg maar weinig mensen) vraagt hoe je heet, wat je van Iran vindt, of ze je kunnen helpen en of het je eerste bezoek is. Aan het eind van het gesprek wensen ze je steevast een prettig verblijf in Iran en een goede tijd toe. Alle hulp is bedoeld als zuivere hulpvaardigheid, niemand is opdringerig of aanhoudend. Pure gemeende vriendelijkheid.
Een voorbeeld: In Shiraz zijn moskeeën, mausolea en een medressa die we graag willen zien. De moskeeën kunnen we niet allemaal vinden, de mausolea mogen we als niet-moslim niet in. Zelfs de binnenplaats mogen we niet op. In het straatje van de medressa (moslimschool) kijken we op het kaartje van onze kit. Het kan niet meer missen, een klein stukje verderop is de medressa. Een man vraagt waar we heen willen. We wijzen naar de medressa en leggen uit dat we al gevonden hebben wat we zoeken. De man wil toch graag op ons kaartje kijken en bestudeert dat 5 à 10 minuten. Dan wijst hij naar de medressa en zegt: “Medressa, nr 51”. Het ‘nr 51’ is een verwijzing naar het nummer van de medressa op het kaartje in de kit. Dat gevoel hadden we al, maar we bedanken hem vriendelijk voor de hulp. Ook de medressa is dicht. Als we teruglopen roept de man ons terug. Hij wil ons kaartje weer even. Hij bestudeert weer minstens even lang als daarvoor het kaartje, en geeft het dan weer terug. Vervolgens gebaart hij ons om hem te volgen, en in bijna draftempo leidt hij ons een uur lang de stad door: over de bazaars, langs de mausolea, langs de moskeeën etc. Als we ergens zijn roept hij “nr. 52”, “nr. 55”of een ander nummer afhankelijk van de bezienswaardigheid.
Het mausoleum waar we eerst weggestuurd zijn, zien we nu wel. Met onze vriendelijke gids wandelen we via de achteringang het binnenplein op. Het eigenlijke mausoleum mogen we nog steeds niet in, maar ook daar weet de gids iets op. Hij brengt ons naar een straatje waar je via een open raam recht het mausoleum in kan kijken. Via een wirwar van bazaarstraatjes gaan we verder tot we opeens weer bij de medressa (‘nr. 51’) staan. Maar we zijn er nog niet. Hij neemt ons mee naar zijn auto, en gebaart dat we in moeten stappen. Hij brengt ons een eind weg naar het universiteitsmuseum, stopt daar, wijst aan en zegt: “nr. 54”. Wij moeten daarheen, hij gaat verder. We krijgen een hand, hij wenst ons een fijne tijd, en dan is hij weg.
Zulke onverwachte excursies zijn echt de krenten in de pap. Iedereen die Engels spreekt vindt het ook leuk om met je te praten, ongeacht de grootte van de woordenschat.
De meest komische dialoog vindt plaats in een restaurant in Shiraz waar we ’s avonds eten. We delen onze tafel met een Iraanse jongen. Hij kijkt Rik aan, begint te glimmen van genoegen, en zegt: “Excuse me”, en kijkt Rik uitermate tevreden aan. “Ja?”, zegt Rik terug, in afwachting van wat komen gaat. De jongen straalt werkelijk, “Excuse me”, zegt de jongen (17 of 20 jaar) weer, waarop Rik weer “Ja” zegt. We zijn benieuwd naar wat hij wil. Hij blijft stralend naar Rik (ons) zitten kijken, haalt diep adem en herhaalt voor de derde keer: “Excuse me”. Rik geeft hem weer vriendelijk antwoord, maar het geheel begint zo komisch te worden. Ook de derde keer blijkt de jongen uitermate opgetogen met Rik’s antwoord, en nu is ons gesprek afgelopen. Geheel tevreden gaat hij nu verder met zijn eten. Zijn hele Engelse repertoire is opgebruikt, en na zo’n diepte interview met buitenlanders heb je thuis heel wat te vertellen.
De tweede dag in Shiraz gaan we langs bij de visumdienst met een deel van de groep. In Delhi hebben we een visum voor één week gekregen dat we nu moeten verlengen (nieuwe pasfoto’s met sluier om). Dat gaat vrij probleemloos, behalve bij één sukkel uit de groep, die zegt dat ze voor de politie werkt. Van zulke beroepen houden ze in landen als Iran niet zo. Ze is in Canada gevangenisbewaarder geweest, maar heeft voor de reis haar baan opgezegd. Ze werkt dus niet eens bij de politie ook nog. Ze krijgt uiteindelijk wel haar verlenging, maar moet er wel eerst voor achterblijven in Shiraz.
Esphahan
Ondertussen gaan wij via Persepolis naar Esphahan. In Esphahan hebben we twee volle dagen. Ondanks dat we zoveel mogelijk doen als we kunnen, is twee dagen te kort. Esphahan is zo’n prachtige stad. Ook nu valt op hoe modern alles is: straten, winkels. Alles is schoon, de straten zijn breed met bomen en keurig onderhouden stoepen. Verder valt op dat veel dingen veel vrijer en minder streng zijn dan we verwacht hadden. Een enkele man loopt zonder sokken of met korte mouwen. We zien een meisje in spijkerbroek met een jas die maar tot aan de knie komt, en we zien een paar keer stelletjes die gearmd of hand in hand lopen. In vergelijking met Pakistan zie je hier veel meer vrouwen op straat. In Pakistan zag je vrijwel alleen mannen, en als je al vrouwen zag, liepen ze meestal in een chador. Een chador is een gewaad dat over je hoofd gaat, alles maar dan ook alles verhult, en een soort stoffen traliewerk op ooghoogte heeft, zodat je naar buiten kan kijken om te zien waar je loopt.
In Iran loopt het merendeel van de vrouwen in zwart, maar grijs, vaalbruin en donker grijsgroen zie je ook geregeld, en een chador hebben we nog niet gezien. Wat ons ook verbaast, is dat we in Esphahan toch redelijk wat vrouwen zien die autorijden. Iran is duidelijk voorzichtig aan het veranderen.
Absolute must in Esphahan is de Imam-moskee aan het grote plein. Via een toegangspoort met twee minaretten kom je door een schuine gang op de binnenplaats van de moskee. De prachtig betegelde toegangspoort staat in lijn met het plein, de moskee is uiteraard georiënteerd richting Mekka (vandaar de schuine gang). De moskee is aan drie kanten omgeven door pilarengalerijen, die op hun beurt weer naar binnenplaatsen leiden. Alles maar dan ook alles aan het enorme grote complex heeft prachtig blauw tegelwerk met schitterende mozaïeken: geometrische figuren, bloemmotieven en fantasiemotieven. Twee ogen is voor normaal gebruik voldoende, maar voor hier veel te weinig. De grote koepel van de moskee is zowel aan de binnenzijde als aan de buitenkant betegeld. Esphahan is terecht trots op deze moskee.
Esfahan.
Ander hoogtepunt is de Vank-kathedraal, de Armeense kerk. De kerk is van binnen prachtig beschilderd, met drie series schilderingen onder elkaar. Een wand bestaat uit het laatste oordeel. Alle schilderingen zijn van Bijbelse taferelen: de toren van Babylon, het Kerstverhaal, verhalen van martelaars en het laatste avondmaal. Bij de kerk is ook nog een museum met prachtige 10-13e eeuwse manuscripten, 16e eeuwse handgeschreven manuscripten, de eerste gedrukte bijbels, en het allerkleinste boekje ter wereld van 0,7 gram, en nog geen 1 cm². In het boekje staat het ‘Onze Vader’ in 7 talen.
Uiteraard is er nog veel meer te zien in en te vertellen over Esphahan, maar zoals steeds past niet alles in de brief.
16 april 1998
Turkse grens
Vanuit Esphahan maken we een lange rit naar de grens met Turkije. In Iran zouden we 10 nachten (en 11 dagen) zijn, maar een paar mensen hebben maar een visum voor 10 dagen. Om problemen te voorkomen gaan we één dag eerder dan gepland Iran uit en Turkije in. Aangezien het erg jammer is om de tijd in de steden in te korten en de wegen in Iran erg goed zijn, stellen Chris en Becky voor om ‘s nachts door te rijden. Qua landschap missen we niet veel, het is meer van hetzelfde: woestijn. Na een rit van ongeveer 30 uur zijn we in Dogubeyazit, de eerste stop in Turkije. De grens Iran => Turkije duurt een paar uur, maar geeft niet echt problemen. Eén man staat er op om onze vaccinatieboekjes te zien, maar die liggen in de kluis in de truck. Er zijn geen vaccinaties vereist, dus de boekjes zijn niet echt nodig, maar de man houdt vol. Op zeker moment wordt er gesproken over een Aids-vaccinatie. Zouden we dan toch de laatste ontwikkelingen op medisch gebied gemist hebben?
Na een half uur geeft de man op en mogen we, zonder vaccinatieboekjes (en zonder smeergeld, dat was de opzet) één voor één door.
Het weer in Turkije is erg grauw en grijs, maar ondanks dat zien we al snel Mount Ararat. Op zich is Mount Ararat veel minder hoog dan bijvoorbeeld de Himalaya (ruim 5100 m), maar omdat hij als bijna enige hoge besneeuwde berg boven het verder vrij vlakke land uitsteekt, is het een niet te missen blikvanger.
Volgens de verhalen is Noach hier met zijn ark geland. Er zijn ook expedities geweest om de ark te zoeken, maar tot nu toe zijn er alleen verhalen, en geen bewijzen. Wij hebben ons de moeite van het zoeken bespaard.
Cappadocië
Vanuit Dogubeyazit rijden we door Oost Turkije naar het hart van Anatolië, naar Cappadocië. Het verschil tussen Turkije en Iran is vooral voor wat betreft de mensen erg groot. Oost-Turkije doet ons qua mensen erg aan Oost Europa denken. Zagen de vrouwen in Iran er allemaal even keurig uit, hier zien we de vrouwen in schortjurken, met een uitgezakt, gebreid vest er overheen en kleurige, qua kleur niet passende lange sokken eronder, en dan een hoofddoek om. De meesten hebben daarbij een ietwat schommelende gang. Verder wordt het leven hier beheerst door de mannen. In steden zie je op straat, in winkels en in eetgelegenheden vrijwel uitsluitend mannen. In Iran, en zeker in Esphahan waar we met het grote Eid fetival zijn (tijd voor pelgrimage naar Mekka), zijn steeds hele gezinnen op stap, die met z’n allen picknicken langs de rivier.
Cappadocië is een heel bijzonder gebied. Zo’n 30 miljoen jaar geleden is het plateau bedekt met as en lava van drie toen actieve vulkanen. De vulkanische tufsteen is erg zacht, en door de jaren heen is het zachte steen geërodeerd en zijn de meest fantastische vormen ontstaan. Heel bijzonder zijn de zogenaamde ‘sprookjesschoorstenen’. Zuilen van tufsteen die bewaard zijn gebleven doordat ze bedekt zijn met een stukje (hard) basalt. Al ver voor de jaartelling zijn de tufsteenformaties gebruikt voor bewoning. In het zachte tufsteen zijn huizen, kerken, kloosters en duivenholen uitgehouwen. Paulus is vanuit Jeruzalem naar Cappadocië gereisd en heeft daar één van de eerste Christelijke gemeenschappen opgezet. Aangezien de Christenen niet altijd veilig waren voor de Arabieren, zijn ze de heuvels ingetrokken, en hebben daar in de valleien de woningen en kerken gemaakt. Sommige kerken hebben nog mooie fresco’s, alhoewel de gezichten van de heiligen niet altijd goed te zien zijn.
In de vallei waar wij zijn, zijn alleen al 400 kerken. Afgezien van deze dingen is het gebied ook prachtig. Het tufsteen is vrij vruchtbaar, en in gebruik voor de landbouw. Aangezien het net voorjaar is hier, staan de abrikozen- en amandelbomen volop te bloeien. De gesnoeide wijnranken lopen met nieuwe frisgroene takjes uit. Werkelijk heel mooi. Van oudsher hebben mensen hier duiven gehouden. De duivenpoep werd gebruikt als mest voor op het land. In Cappadocië zijn maar liefst 36 ondergrondse steden ontdekt. Die werden niet voor permanente bewoning gebruikt, maar zuiver als vluchtplaats bij vijandige aanvallen. Sommige van de steden waren met ondergrondse tunnels met elkaar verbonden. De steden lopen soms wel door tot een diepte van acht lagen en ong. 70 m. Wij bekijken één ondergrondse stad, nu voorzien van richtingpijlen en elektrisch licht. Vroeger moet je daar hopeloos hebben kunnen verdwalen in alle gangen, kamers en trappetjes.
Met onze aankomst in Goreme (in Cappadocië) zijn we opeens weer terug in Europa. We staan voor het eerst op een echte camping, met wel vier douches en wc’s, en aparte douchehokken voor mannen en vrouwen. Alles is ook schoon, er is zeep, toiletpapier, licht en heet water. Daarnaast staan er gewone toeristen op de camping. Mensen met een caravan, die op vakantie zijn. Op zich is het natuurlijk niet nodig om in een brief naar huis te schrijven dat er kamperende toeristen op een camping staan, maar zo’n ‘normale’ camping hebben we heel lang niet gezien.
Bij de toeristische attracties is het aantal souvenirstalletjes ook hoog. Gids voor Cappadocië in zes talen, poppetjes, namaakrotsjes, sjaaltjes, ansichtkaarten en meer goedbedoelde hopeloze rommel is er te kust en te keur. Het lukt ook niet om een tour te maken zonder dat je in een karpetwinkel wordt gedropt. Er zijn wel mooie dingen, maar erg duur, onmogelijk mee te nemen, en wat doe je er thuis mee. Handig is dat de karpetwinkel een keurig schoon toilet heeft, en bovendien krijgen we appelthee, toch nog een nuttig bezoek.
Inmiddels zijn we onderweg richting Syrië. We zitten nu 6 km voor de grens. Onze Turkse miljoenen ($1 = 250.000 Turkse lires) gaan dan in de kluis en we stappen over op Syrische ponden.
21 april 1998
Gisteren in Damascus de post opgehaald. Gelukkig is er meer dan in Esphahan, maar ook nu missen we brieven. Wel hebben we nu post die we in Iran gemist hebben. Fijn om alweer zo snel post te krijgen, we blijven ernaar uitkijken en van genieten. Weer heel hartelijk bedankt allemaal. Blijf vooral schrijven, we waarderen het echt.
Men spreekt Nederlands
Terug naar de reis, en nog even terug naar Turkije. In Turkije ontmoeten we veel mensen die een poos in Nederland gewerkt hebben en Nederlands spreken. Zodra ze merken dat je uit Nederland komt, komen ze een praatje maken. Opvallend is dat ze zonder uitzondering allemaal vol lof over Nederland zijn, en Nederlanders en hun houding ten opzichte van hun in Nederland hogelijk waarderen. Bijna iedereen zegt er ook bij dat Nederland een beter land is dan Duitsland, zowel qua werkmogelijkheden, als qua mensen. Duitsers gedragen zich veel racistischer (huizen in brand steken)! Het allerliefste is wel de reactie van de kok in een restaurant waar we eten. Hij vertelt dat hij 6 jaar chefkok is geweest in restaurants in Rotterdam en Breda. Naast ons bestelde eten brengt hij nog extra lekkers voor de Nederlanders. Het eten is erg lekker, maar veel te veel, zodat er van onze Turkse pizza overblijft. “Inpakken, inpakken”, zegt de chefkok. We weten niet wat we met het restant aanmoeten en slaan beleefd af. Dat helpt niet. Hij houdt vol “Inpakken, inpakken”, en het pakket pizza komt ingepakt op tafel. Na nog een keer gedag zeggen en een hand, gaan we met pizzapakket de deur uit.
Een andere man is al 11 jaar terug in Turkije na 9 jaar Nederland, maar spreekt nog verbazend goed Nederlands. Hij zit nu in de bouw bij wegenprojecten: een groot tank- en servicestation met een restaurant over de weg dat over drie maanden open moet gaan. Het restaurant is een McDonalds restaurant!
Syrië, Aleppo
De grens Turkije => Syrië gaat erg soepel, en we rijden door naar Aleppo. Aleppo is vooral bekend om zijn levendige souk (= ong. markt) met kronkelige straatjes, kleurige stalletjes en Arabische mensen. Helaas, helaas, wij zijn net op vrijdag in Aleppo, de biddag en vrije dag voor de Moslims. De souk is zo doods als wat, en doet denken aan de Kalverstraat op zondagmiddag (Ja, dit is uit de tijd van vóór de koopzondagen!). Geen sterveling op straat, en alle winkels afgesloten met rolluiken. We laten de souk dus maar voor wat het is, en gaan naar de citadel, de moskee en de Armeens Orthodoxe kerk. In de kerk zijn ze druk bezig met de voorbereidingen van een speciale viering. De kerk staat vol bloemen, het altaar ligt helemaal vol met rode bloemen en de kerk zit vol mensen. Een soort uit de kluiten gewassen padvinders zijn verantwoordelijk voor de organisatie van bloemen (veel kerkgangers geven bloemen af), kaarsen en zitplaatsen. Ook wij mogen gaan zitten. We vragen wat er gevierd wordt, maar komen niet verder dan ‘Sada’ of ‘Sala’ wat ons niets zegt. We blijven even zitten kijken, en zien de priester en zijn maat binnenkomen. De helper heeft een prachtig rood pak aan. Aan de priester zie je meteen dat hij van de Orthodoxe tak is. Een heel erg zwart habijt, een zwarte pet met een soort sluier (een soort ouderwetse nonnenkap, maar dan met een ronde pet), vriendelijke wijze-vader ogen achter grote hoornen bril en een prachtige grijze baard. Orthodoxer kan niet. Mijn buurvrouw spreekt Engels en zij vertelt dat ze Goede Vrijdag vieren. De Orthodoxen doen dat kennelijk één week later, dat hadden we zelf nooit kunnen bedenken. Wij verlaten de kerk (die trouwens erg mooi is) voordat de mis begint.
Palmyra
Onze tweede stop in Syrië is Palmyra, met beroemde historische bezienswaardigheden uit de 2e en 3e eeuw, die op heel veel Syrië-posters prijken. We komen ook weer een bekende tegen. De streek rond Palmyra was rond 200 een Romeinse kolonie. De Oosterse vorst Odenathus was een briljant leider, had het volledige vertrouwen van de Romeinen en Palmyra was een soort koninkrijk. De mensen van Palmyra waren zeer welgesteld, dankzij Palmyra’s gunstige ligging als oasestad op de handelsroute naar het Oosten. De kentering kwam na de dood van Odenathus die vermoord werd. Zijn vrouw Zenobia nam namens hun te jonge zoon het roer over. Boze tongen beweren dat zij de hand heeft gehad in het vermoorden van Odenathus. Zenobia claimde dat ze afstamde van Cleopatra en was erg ambitieus. Zij verklaarde Palmyra onafhankelijk van het Romeinse Rijk. De Romeinse keizer, die niemand minder was dan onze eigen Marcus Aurelius uit het museum van Jaipur en van de Stoïcijne meditaties, kon dat natuurlijk niet over zijn kant laten gaan.
Vredelievende Aurelius moest dus wel op oorlogspad en nog wel tegen een vrouw. Zenobia, eigenwijs al ze was, ging niet in op de genereuze overgave voorstellen van Aurelius, maar koos voor het conflict. Eind van het liedje was dat Zenobia als Aurelius’ trofee als gevangene naar Rome werd afgevoerd. Dat Aurelius zijn handen vol aan haar heeft gehad mag blijken uit wat hij over haar zei:
“Degene die zeggen dat ik slechts een vrouw (!) overwonnen heb, weten niet wat voor vrouw ze was, noch hoe bliksemsnel haar beslissingen waren, hoe vasthoudend ze was in haar plannen en hoe resoluut tegenover haar soldaten”.
Geschiedenis spreekt zo toch neer aan dan op school!
Damascus
Damascus.
Inmiddels zitten we in Damascus, ook vol historische zaken. Om de oude stad heeft een stadsmuur gestaan met diverse poorten. De stadswal is nog maar gedeeltelijk te zien en een enkele poort is nog duidelijk terug te vinden. In één van de poorten is de St. Paulus kerk, van waaruit Paulus in een mand naar beneden gelaten is om te ontsnappen aan zijn achtervolgers.
De belangrijkste moskee van de stad, de Omayyad moskee is gebouwd op de fundamenten van een veel oudere kerk. De moskee is zowel van binnen als van buiten indrukwekkend om te zien en van enorme afmetingen. In de moskee ligt in een tombe het hoofd (en mogelijk, maar niet zeker ook de rest) van Johannes de Doper. In een andere tombe ligt het hoofd van Hussein, zoon van Ali, die weer de neef van Mohammed, de profeet was. Of het hoofd er echt ligt weet niemand echt zeker, maar veel maakt dat niet uit. Voor de Moslims is het (net in deze tijd van het jaar) een belangrijke pelgrimsplaats. In de moskee zit een grote groep mensen die luistert naar een man die een donderpreek houdt. Tot onze verbijstering zit het grootste deel van de groep, zowel de vrouwen als de mannen, hartgrondig te snikken. Niet een beetje te snuffen, maar met lange uithalen jammerend. Onze gids Fatima legt uit dat ze herdenken dat zij (hun voorouders) die arme Hussein vermoord hebben, en dat ze daar nu erge spijt van hebben. Zo’n groepsverdriet komt op ons wel vreemd over (per slot was Hussein anders ook al honderden jaren dood geweest), maar maakt ook wel erg veel indruk. Verder zijn er in Damascus nog veel meer dingen te zien. De Iraanse moskee, een heel leuk medisch museum, rijke koopmanshuizen en een heel uitgebreide souk (= markt). Gelukkig zijn we hier 2,5 dag, zodat we heel veel van de dingen die we willen zien ook kunnen doen.
22 april 1998
Politiek gezien is Syrië geen geweldig land. Hafir-el-Assad is al sinds 1971 president, en is in 1992 herkozen voor een vierde zevenjarige periode met een voorspelbare 99,9% van de stemmen. Officieel heet de staat een ‘socialistische volksdemocratie’, met vrijheid van meningsuiting. De democratische principes worden op zijn zachtst gezegd niet nageleefd, en in werkelijkheid is Assad een absolute dictator.
Op sleutelposities zitten politieke vriendjes van Assad, en die controleren samen met een enorm leger het land tot in de kleinste details. Regering en leger worden daarbij bijgestaan door 15 soorten geheime politie, die iedereen inclusief elkaar bespioneren. Op deze manier verlamt de regering het land, en wordt elk initiatief in de kiem gesmoord. Toch schijnt de tegenstand tegen het regime mee te vallen. Het regime biedt veiligheid en vrede. Als je de wreedheden van het regime zelf buiten beschouwing laat, is er relatief weinig misdaad in Syrië, en terrorisme zoals in de omringende landen komt eigenlijk niet voor. Voor toeristen is het dus eigenlijk wel een veilig land. Het enige wat hier echt levensbedreigend is, is het oversteken, vooral in Damascus. Je kunt alleen maar hopen dat je de overkant levend haalt, veilig oversteken is onmogelijk. Zulk chaotisch, levensgevaarlijk verkeer hebben we nog nergens meegemaakt.
Assad zullen we vanaf nu wel herkennen. Overal, maar dan ook overal, hangt zijn portret. Niet alleen op muren en lantaarnpalen, maar ook op taxi’s en in kleine winkeltjes prijkt zijn portret, of dat van zijn zoons. Zonder overdrijving kan je stellen dat je er 1000-en per dag ziet. Zijn oudste zoon was zijn gedoodverfde opvolger. Nadat die zichzelf had doodgereden, wordt nu zijn andere zoon geacht hem op te volgen, zodat die sinds het ongeluk (1994) ook steeds meer op de portretten te zien is.
Assad ziet er mild uit op de posters, maar de werkelijkheid is anders. In Hama heeft Assad 16 jaar geleden een beginnende oppositie met behulp van het leger met harde hand de kop ingedrukt. Daarbij zijn 20.000 – 30.000 doden gevallen, waarvan de meesten niets met de oppositie te maken hadden.
Bosra
We zitten nu binnen in het enorme grote amfitheater (15.000 zitplaatsen) van Bosra. We hebben ons binnen laten sluiten in het restaurant en slapen nu vannacht hier. Trouwens wel binnen, want buiten is te koud. Bosra heeft naast het amfitheater een prachtige Romeinse ruïnestad met baden, pilaren, paleizen en badhuizen. Aangenaam rommelige ruïnes met gras en onkruid, waar geiten van grazen.
Consumentenbond nieuws
Tot slot nog een kleine statistiek over de slijtvastheid van kleding bij intensief (zeer intensief) gebruik:
Goedkoop Hema ondergoed | 11 maanden |
Duurder Hema ondergoed | Nog steeds oké |
Hunkemöller BH’s | 1,5 jaar |
Sokken van Station Sloterdijk | 6-7 maanden |
Tenson broek | 9 maanden |
Northface broek | Nog steeds oké |
Fjallrävenbroek | 18,5 maand |
C&A spijkerbroek (niet nieuw) | 8 maanden |
T-shirt | Variabel, 7-12 maanden |
Dure wandelschoenen (stiksel los) | 14 maanden |